Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0890/GA, 16/1163/GA, 16/1164/GA en 16/1165/GA, 14 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/890/GA, 16/1163/GA, 16/1164/GA en 16/1165/GA

betreft: [klager] datum: 14 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door

[...], verder te noemen klager, en door mr. C.G.J.E. Lut, namens klager,

gericht tegen de uitspraken van 19 februari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden, gehoord. Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij
voormelde inrichting.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de interne overplaatsing van klager van afdeling C naar afdeling B op 18 augustus 2015 (LW-2015-289);
b. de beslissing van 24 augustus 2015 tot afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT) (LW-2015-290);
c. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, met ingang van 9 september 2015, in afwachting van herselectie, in verband met de verdenking van handel in drugs en
het onder druk zetten van medegedetineerden om na verlof drugs in de inrichting in te voeren (LW-2015-336);
d. het niet terugbetalen van het aankoopbedrag van verse waar van de inrichtingswinkel aan klager nadat hij is overgeplaatst naar een andere inrichting (LW-2015-371).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. en b:
Klager heeft bij een urinecontrole op 17 juli 2015 positief gescoord op het gebruik van cocaïne, nadat hij op 12 juli 2015 BZT had genoten. Er is geen bevestigingsonderzoek uitgevoerd door een fout van het laboratorium. Aan klager is geen disciplinaire
straf of ordemaatregel opgelegd. Het gebruik van contrabande is iets anders dan het invoeren of het verhandelen daarvan. Verwezen wordt naar RSJ 13 augustus 2015, 15/2656/SGA. Er is geen enkel concreet, feitelijk toetsbaar gegeven dat er op wijst dat
klager tijdens het BZT op 12 juli 2015 cocaïne heeft binnengesmokkeld. De anonieme belastende verklaringen van medegedetineerden dateren van 9 september 2015, terwijl de beslissing tot interne overplaatsing van klager en de beslissing tot afwijzing van
klagers verzoek om BZT dateren van respectievelijk 18 augustus 2015 en 24 augustus 2015. De anonieme verklaringen kunnen niet worden getoetst op geloofwaardigheid. Twee medegedetineerden hebben een ontlastende verklaring afgelegd. De directeur had
nader
onderzoek moeten doen. Verwezen wordt naar RSJ 25 februari 2016, 15/4187/GA. De gegevens uit klagers detentieverleden dateren van 4 september 2014 en 25 februari 2015 en zijn dan ook niet actueel. De beslissing tot overplaatsing is onvoldoende
gemotiveerd.
Ten aanzien van het beklag onder c:
De anonieme verklaringen kunnen niet op geloofwaardigheid worden getoetst, terwijl uit de ontlastende verklaringen de noodzaak voor een dergelijke toetsing uitdrukkelijk blijkt. Er is geen bewijs dat klager een medegedetineerde tijdens zijn verlof
telefonisch onder druk heeft gezet om contrabande in te voeren. Het afdelingshoofd heeft inconsistent verklaard over hetgeen klager tegen een medegedetineerde zou hebben gezegd. Uit een van de ontlastende verklaringen blijkt dat dit gesprek niet ging
over de invoer van contrabande, maar over de invoer van een vogel, in ruil voor een trainingsbroek. Klager kan zich ook niet aan de indruk onttrekken dat het afdelingshoofd vanwege verschillende suggesties het gesprek achteraf onjuist heeft
geïnterpreteerd. In de bij klager aangetroffen plastic zakjes hebben oordoppen gezeten. Klager gebruikt dagelijks oordoppen om fatsoenlijk te kunnen slapen. De gegevens uit klagers detentieverleden zijn onvoldoende actueel.
Ten aanzien van het beklag onder d:
Klager was er mee bekend dat bij overplaatsing versproducten in rekening worden gebracht. Een personeelslid heeft klager desgevraagd toegezegd dat hij zijn bestelling van versproducten zou annuleren. Klager was dan ook in de veronderstelling dat dit
was
gebeurd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a. en b:
Klagers verzoek om BZT is afgewezen, omdat het vermoeden bestond dat hij het BZT gebruikt om drugs in te voeren. Er is beslist tot interne overplaatsing, omdat het vermoeden bestond dat klager drugs in de inrichting verhandelt. Klager heeft bij een
urinecontrole op 17 juli 2015 positief gescoord op het gebruik van cocaïne, nadat hij op 12 juli 2015 BZT had genoten. Het herhalingsonderzoek bevestigde de uitslag. In augustus 2015 kwamen er signalen van gedetineerden die aangaven bedreigd te worden
om drugs binnen te smokkelen. Uit klagers detentieverleden komt naar voren dat klager ervaring heeft met het invoeren van contrabande. Klager is op 4 september 2014 en 25 februari 2015 gesanctioneerd wegens het bezit van contrabande, waaronder drugs.
Ten aanzien van het beklag onder c:
Verschillende gedetineerden, die om veiligheidsredenen anoniem willen blijven, hebben op 9 september 2015 verklaard dat klager drugs invoert en verhandelt binnen de inrichting. Ook is verklaard dat klager medegedetineerden onder druk zet om drugs de
inrichting binnen te smokkelen. Het afdelingshoofd heeft waargenomen dat een gedetineerde door klager onder druk is gezet drugs in te voeren. Uit een lijst met door klager gevoerde telefoongesprekken blijkt dat klager heeft gebeld met medegedetineerden
die op verlof waren. Op 9 september 2015 zijn tijdens een celinspectie veel kleine plastic zakjes aangetroffen in klagers verblijfsruimte. Vermoed wordt dat deze zakjes werden gebruikt voor de distributie van drugs. Uit klagers detentieverleden komt
naar voren dat klager ervaring heeft met het invoeren van contrabande.
Ten aanzien van het beklag onder d:
Onderaan de winkellijst is vermeld dat versproducten ook in rekening worden gebracht bij overplaatsing. Versproducten komen niet uit de inrichtingswinkel, maar worden op bestelling geleverd. Klager is er op 9 september 2015 van op de hoogte gebracht
dat
hij zou worden overgeplaatst. Door op 13 september 2015 versproducten te bestellen, heeft hij zelf het risico genomen dat hij deze niet geleverd zou krijgen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. en b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de beslissing van de beklagcommissie
overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager heeft bij een urinecontrole op 17 juli 2015 positief gescoord op het gebruik van cocaïne, nadat hij op 12 juli 2015 BZT had genoten. In augustus 2015 hebben gedetineerden verklaard dat zij door klager
bedreigd worden om drugs in de inrichting in te voeren. Uit het selectieadvies van 15 september 2015 blijkt dat klager op 4 september 2014 en op 25 februari 2015 een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen wegens het bezit van contrabande,
waaronder
10 gram hasj. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, kon de directeur klager in redelijkheid verdenken van handel in en invoer van drugs. Gelet hierop kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om BZT en de
beslissing tot interne overplaatsing van klager niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de beslissing van de beklagcommissie overweegt
de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 24, eerste lid, in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de
orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Uit de mededeling van 9 september 2015 komt naar voren dat gedetineerden hebben verklaard dat klager drugs verhandelt binnen
de inrichting en dat hij medegedetineerden onder druk zet om drugs in te voeren. Uit een verklaring van het afdelingshoofd blijkt dat het afdelingshoofd op 9 september 2015 heeft waargenomen dat klager een medegedetineerde onder druk zette om drugs de
inrichting binnen te smokkelen. In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel is vermeld dat klager de afgelopen periode heeft gebeld met medegedetineerden die met verlof waren. Op 9 september 2015 zijn tijdens een celinspectie kleine plastic
zakjes aangetroffen in klagers verblijfsruimte. Uit het selectieadvies van 15 september 2015 blijkt dat klager op 4 september 2014 en op 25 februari 2015 een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen wegens het bezit van contrabande, waaronder 10
gram
hasj. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, kon de directeur klager in redelijkheid verdenken van handel in drugs en van het onder druk zetten van medegedetineerden om drugs in de inrichting in te voeren. Gelet hierop
kan de beslissing tot oplegging van de bestreden ordemaatregel, in afwachting van klagers herselectie, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de winkellijst volgt dat versproducten in rekening worden gebracht in geval van vertrek uit de inrichting. Tegen een algemene regel staat geen beklag open,
tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Daarvan is niet gebleken. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden
vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a, b. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag als vermeld onder d. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 14 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven