Nummer: 16/1463/GB
Betreft: [klager] datum: 11 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 28 april 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 16 juni 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De enkele omstandigheid dat de reclassering het recidiverisico niet kan inschatten in verband met een ontkennende proceshouding is onvoldoende om aan overplaatsing naar een b.b.i. in de weg te staan (RSJ 6 augustus 2012, 12/1542/GB). In latere
uitspraken heeft de beroepscommissie bovendien geoordeeld dat het pressieverbod zoals bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering inhoudt dat geen ongeoorloofde druk mag worden uitgeoefend op de verdachte om hem tot handelen te dwingen.
Klagers proceshouding in het kader van het hoger beroep dient daarom in die zin te worden gerespecteerd.
Klager heeft meegewerkt aan alle voorgeschreven interventies om het gestelde recidiverisico in te perken. Uit het selectieadvies blijkt dat klager positief gedrag vertoont op de afdeling en dat hij als gevolg daarvan al geruime tijd in het
plusprogramma
verblijft. De politie en de inrichting hebben positief geadviseerd. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd, maar dit advies is onvoldoende specifiek en er is onvoldoende rekening gehouden met klagers gedrag gedurende detentie. Uit het door
de selectiefunctionaris overgelegde reclasseringsrapport volgt dat er sprake is van een laag recidiverisico en een laag risico op onttrekking aan de voorwaarden. De selectiefunctionaris heeft het verzoek volgens klager derhalve ten onrechte afgewezen
en
heeft onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt bij het verlenen van vrijheden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Ten behoeve van het verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. zijn adviezen opgevraagd. De politie heeft positief geadviseerd met betrekking tot het verlofadres. De advocaat-generaal heeft in een advies van 9 februari 2016 bezwaren kenbaar gemaakt. In
voornoemd advies wordt gesteld dat klager wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, namelijk in- en uitvoer en verhandelen van harddrugs. Deze feiten zijn gepleegd gedurende een periode van detentiefasering, hetgeen overtreding van de algemene
voorwaarden inhoudt. Gedurende de huidige detentie heeft klager nog geen algemeen verlof genoten. Gewezen wordt op de ernst van het delict, het gevaar dat klager vormt voor de maatschappij en het hoge recidivegevaar. Bovendien is sprake van een fors
strafrestant. Daarnaast neemt klager geen verantwoordelijkheid voor het ernstige strafbare feit, nu hij ontkent en in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak in eerste aanleg.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft positief geadviseerd, omdat klager een nieuwe kans verdient om zich te bewijzen. Er wordt bewust ingezet op plaatsing in een b.b.i. vanwege de beperkte kortdurende vrijheden. Klager heeft volgens de directeur in
detentie stabiel gedrag laten zien.
Gelet op het advies van de advocaat-generaal heeft de selectiefunctionaris klagers verzoek afgewezen. Klagers fictieve einddatum is thans gesteld op 13 oktober 2017. Er is sprake van een fors strafrestant. De delicten waarvan klager wordt verdacht zijn
gepleegd tijdens en kort na zijn vorige detentie. Ook toen gedroeg klager zich naar behoren. Op basis van de ontkennende houding kon de reclassering geen recidiverisico vaststellen. Gelet op de opgedane ervaring moet gevreesd worden voor het plegen van
strafbare feiten tijdens vrijheden uit detentie. De weigeringsgronden b en d van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) zijn van toepassing.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. afgewezen vanwege - onder meer - het risico op het plegen van strafbare feiten tijdens vrijheden en gelet op het forse strafrestant.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren wegens drugsdelicten, te weten in- en uitvoer van en handel in harddrugs, tegen welke veroordeling klager hoger beroep heeft ingesteld. De beroepscommissie heeft acht
geslagen
op het advies van de advocaat-generaal en geconstateerd dat klager thans verdacht en vervolgd wordt wegens het plegen van ernstig strafbare feiten gedurende zijn eerdere detentiefasering. De beroepscommissie stelt bovendien vast dat niet is gebleken
dat
klager gedurende zijn huidige detentie reeds met goed gevolg vrijheden heeft genoten. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 13 oktober 2017, zodat klager nog een fors strafrestant heeft. Gelet op bovenstaande kan de op de onder
3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris dat klager, ondanks zijn goede gedrag in detentie, op dit moment nog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i., bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Gelet op de ernst van het delict, het forse strafrestant en het feit dat klager nog geen vrijheden heeft genoten zal de beroepscommissie het beroep derhalve ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 11 juli 2017.
secretaris voorzitter