Nummer: 16/921/GB
Betreft: [klager] datum: 11 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.M. Dassen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 27 maart 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 2 mei 2016 is klager door de directeur van voormelde p.i., met instemming
van
de selectiefunctionaris, geplaatst bij de Stichting Moira te Nijmegen in het kader van een detentievervangende behandeling.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Kennelijk vinden het Openbaar Ministerie (OM) en de reclassering dat er nog steeds sprake is van recidivegevaar en gevaar voor onttrekking aan de voorwaarde en eventuele letselschade. Klager heeft zich naar zijn weten niet (bewust) onttrokken aan
toezicht en heeft zich steeds gehouden aan de voor hem geldende voorwaarden. De omstandigheid dat bij hem sprake is van justitiële documentatie hoeft geen belemmering te zijn nu dat bij de meeste gedetineerden die in aanmerking komen voor een verblijf
in een b.b.i. het geval is. Er zijn ten aanzien van klager geen concrete aanwijzingen die tegen een verblijf in een b.b.i. spreken. Het recidivegevaar is niet gebaseerd op feiten. Klager heeft laten zien dat hij zich naar behoren kan gedragen in de
inrichting. Hij is nimmer gesanctioneerd naar aanleiding van urinecontroles of incidenten. Klager heeft, gelet op een goede voorbereiding voor een verantwoorde terugkeer in de samenleving, groot belang bij plaatsing in een b.b.i.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Blijkens de reclasseringsrapportage van 18 december 2015 is bij klager sprake van een hoog recidivegevaar en een risico op onttrekking aan voorwaarden. In verband met de executie-indicator is aan het OM om advies gevraagd en dit was negatief. Ook de
directeur van de p.i. Nieuwegein adviseerde negatief en stelde voor klager in een goed omkaderd penitentiair programma te plaatsen waarin hij kan werken aan verlaging van het recidiverisico. De beroepscommissie heeft eerder het beroep tegen de
afwijzing
van het eerste verzoek om algemeen verlof ongegrond verklaard omdat – met name – het recidiverisico en het risico op onttrekken aan de voorwaarden te groot werd geacht voor het verlenen van verlof. Kort na de hier aan de orde zijnde beslissing is ook
het tweede verlofverzoek van klager afgewezen. Omdat klager een lange detentiehistorie kent, er sprake is van een hoog recidiverisico en een risico op het onttrekken aan de voorwaarden terwijl nog niet gestart was met interventies, is er geen
aanleiding
voor klagers plaatsing in een b.b.i.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Klager verblijft inmiddels, op basis van een beslissing van de directeur, sinds 2 mei 2016 bij de Stichting Moira te Nijmegen voor een detentievervangende behandeling.
Gelet op de omstandigheid dat – zoals de beroepscommissie in haar uitspraak van 3 mei 2016 inzake het beroep tegen de afwijzing van het tweede verzoek om algemeen verlof heeft overwogen – er toen een hoog recidiverisico en een risico op onttrekking aan
de voorwaarden aanwezig was en feiten of omstandigheden die daaromtrent thans tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet aannemelijk zijn geworden, zal als volgt worden beslist.
4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 juli 2016.
secretaris voorzitter