nummer: 15/4341/GA
betreft: [klager] datum: 29 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Polman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 11 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2016, gehouden in de p.i. Grave, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Polman, gehoord.
De directeur van de p.i. Zwolle heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft zijn standpunt schriftelijk nader toegelicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – zo begrijpt de beroepscommissie – een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens – kortweg – betrokkenheid bij een handgemeen met een medegedetineerde.
De beklagcommissie heeft dit onderdeel van de klacht niet als zodanig aangemerkt en mitsdien hierop ook niet beslist.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Deze klacht kent een lange voorgeschiedenis. Een en ander heeft gespeeld in de p.i. Zwolle. Primair wordt gepersisteerd bij hetgeen in het beroepschrift van 18 januari 2016 naar voren is gebracht. Er was in dit geval sprake van een conflict met een
medegedetineerde, waarbij hij gewond is geraakt. De raadsman heeft vervolgens geprobeerd klager zo snel als mogelijk te bezoeken maar dat is toen niet gelukt. Klager heeft getracht tegen de medegedetineerde een klacht inzake mishandeling in te dienen
bij de politie, maar dat is toen ook niet gelukt, omdat de inrichting niet heeft meegewerkt. De klacht was overigens gericht tegen zowel de disciplinaire straf als de ordemaatregel. De motivering van de directeur schiet ten aanzien van de disciplinaire
straf te kort. Bij nadere beschouwing heeft klager geen belang meer bij een behandeling van zijn klacht over de ordemaatregel. Het beroep moet daarom worden verstaan als te zijn gericht tegen de aan klager opgelegde disciplinaire straf.
Feitelijk is toen, aldus klager, het volgende voorgevallen. Klager kwam die ochtend uit zijn cel en bracht afval naar de als ‘vuilnisruimte’ omgebouwde cel. In die cel is klager toen bewusteloos geslagen. Toen hij bij kwam werd hij weer geslagen en
toen
heeft hij zich moeten verweren. Klager vermoedt dat het personeel vooraf weet heeft gehad dat een en ander ging gebeuren. Zij lieten toe dat de celdeuren van de afdeling op een zodanige manier geopend waren, dat er vanuit de personeelsruimte niets meer
te zien was. Klager vermoedt dat dit is gebeurd in opdracht van het personeel. Klager heeft na dit voorval aangifte willen doen en toen werd door de inrichting niet toegestaan foto’s van zijn verwondingen te maken; dat geeft te denken. Klager weet niet
waarom hij in elkaar geslagen werd, wellicht omdat de dader wist waarvoor hij zat. Hij kende de dader wel van de afdeling, maar had geen onenigheid met hem voorafgaand aan dit voorval. Er zijn helaas alleen camerabeelden van hetgeen zich buiten die
‘vuilniscel’ heeft afgespeeld. Van de aanval in die cel is geen beeld. Klager wil graag dat alle schade die hij heeft ondervonden, zal worden vergoed.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt
- zakelijk weergeven - als volgt schriftelijk toegelicht.
Blijkens het beroepschrift is het beroep enkel gericht tegen de klacht omtrent de aan klager opgelegde disciplinaire straf. De tenuitvoerlegging van deze disciplinaire straf heeft slechts één dag geduurd. Volgens klager is hij niet gehoord voorafgaand
aan het nemen van de bestreden beslissing. Blijkens hetgeen in het proces-verbaal van het rogatoir verhoor van klager in deze zaak staat vermeld, is klager wel gehoord. Uit het verslag van 24 juni 2015 en uit hetgeen door en namens klager bij het
rogatoir verhoor is verklaard, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker actief betrokken is geweest bij dat handgemeen en dat er geen sprake was van noodweer of een noodweer-situatie. De directeur sluit aan bij hetgeen de beklagcommissie in deze zaak
heeft overwogen.
3. De beoordeling
Op 24 juni 2015 is klager naar aanleiding van een verslag van diezelfde datum een disciplinaire straf opgelegd van 10 dagen opsluiting in een strafcel. Op 25 juni 2016 is naar aanleiding van een verslag van 25 juni klager een ordemaatregel van 14 dagen
opgelegd inhoudend plaatsing in afzondering in een afzonderingscel. Nu het beroep zich enkel richt tegen de disciplinaire straf en niet tegen (de combinatie van disciplinaire straf en) de ordemaatregel, zal de beroepscommissie zich ook in die zin
beperken.
De beroepscommissie gaat uit van de volgende door partijen onweersproken feiten. Op de afdeling B1 heeft een vechtpartij plaatsgevonden tussen klager en een medegedetineerde. Van een gedeelte van het incident zijn camerabeelden bekeken. Op deze beelden
is te zien dat de betrokken medegedetineerde het vuilnishok inloopt. Ongeveer 10 seconden later is op de beelden te zien dat klager eveneens het hok inloopt. Wat zich in die 10 seconden in het hok heeft afgespeeld, kan via de beelden niet worden
waargenomen. Op het moment dat klager als eerste het hok uitkomt, is te zien dat de medegedetineerde een onderdeel van een zogenoemde zwiffer naar het hoofd van klager gooit. Hierop reageert klager, stapt op de medegedetineerde af en geeft hem een
linkse vuistslag in het gezicht, waarop de medegedetineerde reageert met een vuistslag op het gelaat van klager, waarna een strubbeling volgt.
De stelling van de directeur dat waar beiden vechten, beiden schuld hebben, kan niet zonder meer worden onderschreven. Immers, indien de gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn aandeel in strafwaardige feiten, kan hem geen straf
worden opgelegd.
In onderhavig geval evenwel ontkent zowel klager als de medegedetineerde verantwoordelijk te zijn. Niet kan worden vastgesteld wat zich bij aanvang in het vuilnishok heeft afgespeeld, derhalve kan niet worden vastgesteld wie het initiatief heeft
genomen
voor de schermutseling.
Nu vaststaat dat klager heeft geslagen en feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat klager zich moest verweren in een noodweersituatie niet aannemelijk zijn geworden, moet klager als medeverantwoordelijke voor de vechtpartij worden aangemerkt. De
beslissing klager een disciplinaire straf op te leggen is dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk en onbillijk.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarin is bepaald dat geen beklag is ingesteld tegen de aan klager opgelegde disciplinaire straf en verklaart dat (onderdeel van het) beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 juli 2016.
secretaris voorzitter