Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2194/GA, 8 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2194/GA

betreft: [klager] datum: 8 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.J.Giessen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 september 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord Holland Noord, locatie Zwaag, welke op 4 oktober 2002 is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en de raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het in de periode van 21 juni 2002 tot en met 10 juli 2002 niet verstrekken van koosjer voedsel.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft te lang moeten wachten op de verstrekking van koosjere maaltijden. De rabbijn, die moet beoordelen of klager in aanmerking komt voor de verstrekking van die maaltijden, heeft tegenover klager aangegeven dat hij pastweeëneenhalve week na klagers binnenkomst in de inrichting is verwittigd. Voordat klager in Zwaag werd geplaatst is de inrichting al door het BSD van de locatie Nieuwegein op de hoogte gesteld van het feit dat klager prijs steldeop koosjere maaltijden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.
De beoordeling
Klager is op 21 juni 2002 geplaatst in de locatie Zwaag. Als vaststaand kan worden aangenomen dat hij bij binnenkomst in de inrichting heeft aangegeven koosjer voedsel verstrekt te willen krijgen. De directeur heeft van die wens vanklager aantekening gemaakt en die wens doorgegeven aan de (inrichtings)rabbijn. Vervolgens heeft het tot 10 juli 2002 geduurd alvorens klager is bezocht door de rabbijn. Na dat bezoek zijn aan klager koosjere maaltijden verstrekt.De directeur heeft op basis van het bepaalde in artikel 44, derde lid, van de Pbw, een zorgplicht ten aanzien van de verstrekking van voeding om daarbij zoveel mogelijk rekening te houden met de godsdienst of levensovertuiging vande gedetineerde. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur aan die zorgplicht voldaan door na klagers binnenkomst in de inrichting de rabbijn te berichten. Klager heeft aan de directeur niet om bespoediging van hetcontact met de rabbijn verzocht. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan – daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hetberoep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven