Nummer : 16/1408/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 29 april 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R.B.M. Poppelaars, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zoetermeer.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde locatie van 22 april 2016, inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van tien dagen, ingaande op 21 april 2016 om 16.00 uur en eindigende op 1 mei 2016 om 16.00 uur,
wegens het onder druk zetten, bedreigen, bestelen van medegedetineerden en het gebruiken van fysiek geweld tegen tenminste een van hen. In deze beslissing is tevens opgenomen dat de directeur verzoeker voorlopig niet naar bijeenkomsten van de
geestelijke verzorging, diensten of gespreksgroepen laat gaan en heeft de directeur verzoeker tot nader order de mogelijkheid om gebruik te maken van vader-kind bezoeken ontzegd;
b. de terugplaatsing van verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma per 21 april 2016.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 25 april 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat ten aanzien van de onder a genoemde disciplinaire straf zover deze straf inhoudt de ontzegging van de mogelijkheid om gebruik te maken van vader-kind bezoeken en de voorlopige ontzegging om te gaan naar
bijeenkomsten van de geestelijke verzorging, diensten of gespreksgroepen.
Nu artikel 51 van de Pbw een limitatieve opsomming geeft van de mogelijke disciplinaire straffen die een directeur kan opleggen en de ontzeggingen van de mogelijkheid om gebruik te maken van vader-kind bezoeken en om te gaan naar bijeenkomsten van de
geestelijke verzorging, diensten of gespreksgroepen daarin niet zijn vermeld, is de bestreden beslissing van de directeur in zoverre genomen in strijd met een wettelijk voorschrift. Er zijn derhalve termen aanwezig voor toewijzing van dit deel van het
verzoek.
Wat de opsluiting in de strafcel betreft is dat – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker in de afgelopen maanden medegedetineerden onder druk heeft
gezet, heeft bedreigd, heeft bestolen en dat hij tegen tenminste een van hen fysiek geweld heeft gebruikt. De beslissing van de directeur om verzoeker daarvoor de bestreden disciplinaire straf op te leggen kan derhalve gerechtvaardigd worden geacht.
Het schorsingsverzoek dient derhalve in zoverre te worden afgewezen.
Wat de onder b genoemde beslissing betreft overweegt de voorzitter als volgt. Ook aan deze beslissing ligt ten grondslag de aannemelijkheid van het gedrag van verzoeker zoals hierboven omschreven. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid tot zijn
beslissing tot degradatie van verzoeker komen. De beslissing kan in zoverre gerechtvaardigd worden geacht. Uit de overgelegde stukken blijkt - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - dat de directeur tevens heeft voldaan aan de formele
voorwaarden waaraan zijn beslissing moet voldoen. De directeur heeft de ernst van het aannemelijk geworden gedrag van verzoeker - voor hem kenbaar - afgewogen tegen diens positieve gedrag. Uit die afweging blijkt dat het aannemelijk geworden laakbare
gedrag van verzoeker is aangemerkt als 'rood' gedrag. Gelet op de aard van dat gedrag kon de directeur dit in redelijkheid als zodanig aanmerken.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe ten aanzien van de onder a genoemde beslissing zover deze laatste beslissing inhoudt de ontzegging van de mogelijkheid om gebruik te maken van vader-kind bezoeken en de voorlopige ontzegging om te gaan naar
bijeenkomsten van de geestelijke verzorging, diensten of gespreksgroepen.
De voorzitter wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 29 april 2016.
secretaris voorzitter