Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4317/GA, 4 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4317 /GA

betreft: [klager] datum: 4 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2016, gehouden in de p.i. Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsman, mr. J.W.E. Luiten heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en bij die gelegenheid om aanhouding van de behandeling verzocht.

Van hetgeen door de directeur tegenover de beroepscommissie naar voren is gebracht, is verslag gemaakt en dat verslag is ter kennisneming aan de directeur en klager – en diens raadsman – gezonden. Aan klager en de raadsman is de gelegenheid geboden het
beroep schriftelijk nader toe te lichten en om een schriftelijke reactie te geven op hetgeen door de directeur naar voren is gebracht. Klager noch de raadsman hebben van die gelegenheid gebuikt gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing uit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – als volgt toegelicht.
Klagers degradatie is het gevolg van een verschil van inzicht over de te volgen interventies. Klager zat een gevangenisstraf uit van 24 maanden. Bij een eerdere gelegenheid heeft klager zijn casemanager verzocht om fasering naar een zeer beperkt
beveiligde inrichting. Omdat deze aanvraag in het ongerede raakte, konden de interventies pas maanden later worden ingezet. Hierover speelt een beroep inzake de overplaatsing. Het was de reële verwachting dat klager niet meer in aanmerking zou komen
voor detentiefasering, terwijl hij daarvan – en dus ook van de mogelijkheden van de interventies – wel gebruik wenste te maken. Tegen die achtergrond is de beslissing klager te degraderen ten onrechte genomen. In eerdere uitspraken heeft de
beroepscommissie bepaald dat de grondslag voor degradatie niet zonder meer de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging vormt. De directeur dient de het zogenaamd ‘rode’ gedrag van klager af te wegen
tegen het overige voorgaande gedrag van de gedetineerde omdat de mate van verantwoordelijkheid die een gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie maatgevend is. Uit het bestreden besluit komt naar voren dat het niet meewerken aan interventies de
reden is geweest voor de degradatie. Nu niet is gebleken van een belangenafweging, voldoet het degradatiebesluit niet aan de motiveringseisen. De bestreden beslissing is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Overigens zou klagers gedrag hoogstens als
‘oranje’ gedrag kunnen worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft de directeur onvoldoende gesteld dat klager in het geheel geen verantwoordelijkheid zou hebben genomen voor zijn re-integratie. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en aan klager
dient een financiële tegemoetkoming te worden toegekend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagcommissie. Het is inderdaad zo dat de (degradatie)beslissingen verbetering behoefden. Daar heeft de inrichting inmiddels wel stappen toe gezet. Klagers raadsman refereert aan de in de bestreden
beslissing van de directeur vermelde stukken, het detentie- en reïntegratieplan. De directeur is daarom van mening dat de bestreden beslissing ook voldoende duidelijk is geweest voor klager en zijn raadsman.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep van klager te kunnen beslissen. Het verzoek om aanhouding van de behandeling zal daarom worden afgewezen.

Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’
dan
wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de
ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 15 december 2015 komt naar voren dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat uit de aangeleverde
informatie – hierbij wordt gedoeld op het Picom/VC-besluit van 12 november 2015 – blijkt dat klager onvoldoende (alleen op eigen voorwaarden) mee wil werken aan de uitgezette interventies / het trajectplan. Niet is gebleken dat de directeur
voorafgaande
aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt. In het degradatiebesluit wordt enkel het negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het structurele gedrag, waaronder het positieve gedrag, van klager niet wordt vermeld. Daarnaast
wordt door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag. Gelet op bovenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de
uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling af.
Zij verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Plaisir MSc en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven