Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4181/GA, 4 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4181/GA

betreft: [klager] datum: 4 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wezepoel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 december 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Wezepoel, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens een poging tot fraude bij gelegenheid van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager volhardt bij hetgeen in het beroepsschrift is aangevoerd. Voorts is nog het volgende naar voren gebracht. Klager stelt zich op het standpunt dat hij het ‘eigen’ potje met urine heeft teruggeplaatst op de wasbak. Nu dat potje vol was en ook het
monsterbuisje gevuld was, kan er in de ogen van klager geen sprake zijn van fraude. Die kan overigens ook niet waargenomen zijn. De rapporteur heeft een en ander pas gezien nadat klager het monsterbuisje gevuld had en het eigen potje weer op de
wastafel
stond. Klager vraagt zich overigens ook af waarom er zoveel haast was. De urinecontrole heeft plaatsgevonden in klagers verblijfsruimte. Het verslag is onvoldoende duidelijk. Zo wordt niet vermeld of de urine van het monster al dan niet warm was.
Overigens stond het betreffende flesje op klagers cel voor het geval hij geen urine zou kunnen produceren; hij zou dan vooraf urine mogen bewaren. Klager had gehoord dat dit toegelaten was.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het verweer bij de beklagcommissie is op zich voldoende duidelijk. Het personeelslid heeft gezien dat klager met het urinemonster bezig was. Hij heeft ook gezien dat klager een potje tijdens de urinecontrole in zijn handen had. Dat potje was toen leeg.
Voor de directeur was op grond daarvan voldoende aannemelijk dat er sprake was van fraude bij de urinecontrole. Klager heeft zelf aangegeven dat er urine in dat potje heeft gezeten. Het betreffende personeelslid heeft inderdaad heel even geen visueel
toezicht gehouden; dat had wel gemoeten. Dat personeelslid heeft echt wel duidelijk gezien dat klager bezig was met zaken die konden duiden op het manipuleren van de urinecontrole en dus op fraude. Daar komt overigens bij dat klager bekend stond als
structureel drugsgebruiker.

3. De beoordeling
Het rapport dat ten grondslag ligt aan de strafoplegging, geeft aan dat tijdens de afname van de urine gehandeld is in strijd met de bepalingen in de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (verder: de Regeling). Zo dient ingevolge het
bepaalde in artikel 3 derde lid de afname van urine onder visueel toezicht plaats te vinden. Tevens dient de gedetineerde, zo bepaalt lid 3, zelf onder toezicht de stickers op de buisjes te plakken. In onderhavig geval heeft de betrokken ambtenaar
tijdens de afname op enig moment de ogen afgewend en zelf de stickers op de buisjes geplakt. De beroepscommissie zal evenwel aan deze omissies geen gevolgen verbinden, aangezien aannemelijk is geworden dat klager heeft gepoogd fraude te plegen bij de
urinecontrole. Immers, onweersproken is dat klager in de inrichting bekend staat als structureel drugsgebruiker en klager tijdens de urinecontrole een potje – waarvan hij zelf heeft verklaard dat dit (eerder geproduceerde) urine bevatte – in zijn
handen
heeft gehad. Hierdoor is onvoldoende aannemelijk dat het betreffende flesje niet bedoeld is geweest voor fraude bij de urinecontrole. Gelet daarop kon de directeur in redelijkheid aannemen dat klager voornemens was te frauderen bij de urinecontrole,
hetgeen in strijd is met de orde en veiligheid in de inrichting, en overgaan tot strafoplegging.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, voor zover hier aan de orde, worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Plaisir MSc en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven