Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2568/GA, 20 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/2568/GA

 

betreft: […]      datum: 20 oktober 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 juli 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zaanstad, 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 augustus 2017, gehouden in het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klager,  mevrouw […], plv. vestigingsdirecteur van het PPC bij het justitieel complex Zaanstad en de heer […], behandelend psychiater.

Als toehoorders waren aanwezig mevrouw […] en […], beiden rechter in opleiding.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 31 juli 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder te noemen a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager geeft aan dat hij nu medicijnen krijgt die hij moet innemen. Hij weet niet of die medicijnen effect hebben. Hij weet wel dat hij er moe van wordt. In Lelystad heeft klager veel problemen gehad, met de politie en ook met mensen die hem lastig vielen.

Klager stelt geen psychische problemen te hebben. De laatste tijd gaat het beter met hem. Toen hij in het PPC Zaanstad werd geplaatst ging het nog niet goed, maar de laatste maand wel. Het zou kunnen dat dit door de medicijnen komt. Of dat zo is, weet klager niet. Wat hij wel weet, is dat hij vooral rust wil en dat hij zo snel mogelijk naar een kliniek wil worden overgeplaatst.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De behandelend psychiater bevestigt het beeld dat klager schetst over de afgelopen maand. Het gaat beter met klager, hij is actiever en zoekt ook ‘zijn eigen rust’. Eerder reageerde klager vaak, vanuit achterdocht, met stemverheffing richting het personeel en was hij daarbij ook bedreigend. Sinds de uitvoering van de beslissing tot dwangmedicatie is dit beter hanteerbaar. Soms is nog wel sprake van een kortdurende stemverheffing, maar dat houdt dan vooral verband met het feit dat klager nog steeds in het PPC Zaanstad verblijft. Al met al gaat het nu beter met klager en is hij beter hanteerbaar.

De directeur geeft aan dat zij niet veel heeft toe te voegen aan het reeds op schrift gevoerde verweer. Zij merkt nog op dat is voldaan aan de formele vereisten en hecht er ten slotte aan op te merken dat eerst op 8 augustus 2017, dus nadat was beslist op het door klager ingediende verzoek om schorsing van de beslissing om hem dwangmedicatie toe te dienen, is gestart met de a-dwangbehandeling.

 

3.         De beoordeling

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betroken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46 e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel uit het behandelplan komt het volgende naar voren.

Klager is bekend met een schizo-affectieve stoornis en de afgelopen jaren werd hij meerdere keren opgenomen in de GGZ. Hij werd in het verleden binnen de GGZ behandeld met depotmedicatie. Ten tijde van het plegen van het delict waarvan hij thans wordt verdacht, gebruikte klager onregelmatig anti-pychotische medicatie.

De behandelend psychiater stelt dat thans sprake is van een schizo-affectieve stoornis met een breed spectrum aan psychotische en affectieve symptomen. Er is geen ziektebesef en –inzicht. Er is sprake van een impulsregulatiestoornis voortvloeiend vanuit een psychose. Klager is regelmatig in de separatie beland naar aanleiding van spuwen op de grond en verbale agressie naar personeel.

Het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen, is aanwezig. Klager neemt regelmatig een dreigende houding richting personeel aan, waarbij hij met zijn wijsvinger dichtbij komt. Hij kijkt oninvoelbaar en roept in het Turks een aantal woorden. Het personeel voelt zich op deze moment erg onveilig.

Het gevaar dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen, is eveneens aanwezig. Dit gevaar is aanwezig omdat klager ontwrichtend gedrag toont op de afdeling wat het gehele therapeutische klimaat ontwricht. Klager is soms opdringerig en loopt fladderend met zijn armen over de afdeling waarbij hij medegedetineerden fysiek aanraakt. Een medegedetineerde heeft al aangegeven fysieke agressie te zullen toepassen als klager weer tegen hem aanloopt.

De niet bij de behandeling betroken psychiater merkt in dit verband nog het volgende op. Er is sprake van een (na stoppen van medicatie verslechterend) psychotisch toestandsbeeld met inherent hieraan een toename van gedragsproblemen waardoor klager een gevaar voor anderen vormt maar zelf ook slachtoffer van geweld kan worden omdat zijn gedrag anderen irriteert.

Minder ingrijpende maatregelen zijn geprobeerd, maar hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.

Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseren de directeur om a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband overziend en afwegende, acht de beroepscommissie de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelaar en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 20 oktober 2017

 

                         

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven