nummer: 17/2456/GV
betreft: [Klager] datum: 10 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 juli 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Ingevolge artikel 40a, derde en vierde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt aan het verlenen van strafonderbreking de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde Nederland verlaat en vangt de strafonderbreking aan op het moment dat de veroordeelde het Nederlands grondgebied heeft verlaten. Een eventuele strafzaak in België staat aan het voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarde niet in de weg. Nu aan de wettelijke gronden voor strafonderbreking is voldaan, is de bestreden beslissing in strijd met de wet, althans is niet onderbouwd dat deze in overeenstemming met de wet zou zijn. Voor klager is onduidelijk hoe en wanneer hij aan de Belgische autoriteiten zou kunnen gaan worden overgeleverd en de inrichting, noch de Staatssecretaris geven hier duidelijkheid over of hebben hier zicht op, zodat het evenwel zo zou kunnen zijn dat klager niet zal worden overgeleverd. De eventuele uitlevering is echter de enige grond waarop de eerder verleende strafonderbreking is ingetrokken en klagers huidige verzoek daartoe is afgewezen. De bestreden beslissing is niet van een concreet perspectief op uitlevering, noch van een advies van het Openbaar Ministerie (OM) of van de inrichting voorzien, zodat deze onvoldoende is onderbouwd, althans voor klager onbegrijpelijk is. Onduidelijk is op welke stukken de Staatssecretaris zijn beslissing baseert of waarom de adviezen van het OM en de inrichting een afwijzing van zijn klagers verzoek zouden rechtvaardigen. Voorts is niet duidelijk waarom een uitlevering in de optiek van het OM en de inrichting een belemmering zou vormen voor strafonderbreking, hetgeen door de Staatssecretaris niet inzichtelijk wordt gemaakt. Namens klager wordt verzocht het beroep mondeling te kunnen toelichten.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bij een eerder verzoek om strafonderbreking is gebleken dat de Belgische autoriteiten een uitleveringsverzoek hebben gedaan. Het OM verzet zich tegen het verlenen van strafonderbreking, omdat de zaak waarvoor klagers uitlevering is verzocht in België nog wordt onderzocht en een reële kans bestaat dat klager in België in vrijheid zal worden gesteld. Eertijds is bepaald dat klager op grond van een voorlopige terbeschikkingstelling naar België zou worden verplaatst. Op het moment dat de bestreden beslissing is genomen, vindt overleg met de Belgische autoriteiten plaats om tot een datum voor deze voorlopige terbeschikkingstelling te komen. Gelet daarop hebben het OM en de inrichting negatief over het verzoek om strafonderbreking geadviseerd. Een eerder aan klager verleende strafonderbreking is naar aanleiding van een aanvullend advies van de advocaat-generaal ingetrokken. Het beroep dat tegen deze beslissing is ingesteld is op 24 februari 2017 ongegrond verklaard (RSJ 17/107/GV). De weigeringsgronden die uit het aanvullende advies van de advocaat-generaal voortvloeiden en op grond waarvan de verleende strafonderbreking is ingetrokken, zijn thans nog steeds aan de orde.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. De officier van justitie van het internationale rechtshulp centrum (IRC), belast met de uitleveringszaak, adviseert positief over klagers verzoek om strafonderbreking ten behoeve van overlevering aan de Belgische autoriteiten.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd over de beoogde strafonderbreking in verband met de aard en ernst van het delict, de geschokte rechtsorde, de belangen van de nabestaanden en de omstandigheid dat klager de Terwee maatregel nog niet heeft voldaan.
De politie heeft zich van advies onthouden.
3. De beoordeling
Klager wenst in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht acht om op het beroep te beslissen.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaren wegens het medeplegen van moord en handelingen die strafbaar zijn gesteld bij de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet. Aansluitend dient hij in het kader van de Wet Terwee 68 dagen vervangende hechtenis te ondergaan in verband met een schadevergoedingsmaatregel van (inclusief verhogingen) € 8.019,=. De eerst mogelijke datum voor strafonderbreking was op 20 januari 2017.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste twee derde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling blijkt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141).
De beroepscommissie constateert dat het IRC in overleg is met de Belgische autoriteiten omtrent een datum waarop klager in het kader van een tijdelijke terbeschikkingstelling naar België zal worden overgebracht teneinde aldaar te worden gehoord. Op grond daarvan heeft de Staatssecretaris klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen. Een dergelijke tijdelijke terbeschikkingstelling staat in beginsel echter los van klagers verzoek om strafonderbreking. De Staatssecretaris heeft bij de afwijzing van het verzoek geen blijk gegeven van redenen, de tijdelijke terbeschikkingstelling aan de Belgische autoriteiten daargelaten, die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Dergelijke redenen zouden kunnen zijn gelegen in de ernst van het gepleegde delict en een geschokte rechtsorde en/of belangen van (nabestaanden van) het slachtoffer. Daarnaast kan het feit dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan, met dien verstande dat een balans dient te bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort.
Nu de Staatssecretaris echter geen van de gronden zoals hiervoor genoemd aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegd, kan deze, gelet op het motiveringsgebrek dat hieraan kleeft, niet in stand blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij bepaalt dat klager niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 10 oktober 2017.
secretaris voorzitter