Nummer: 17/1714/GB
Betreft: […] datum: 17 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 mei 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 5 september 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Esserheem te Veenhuizen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het weigeren van psychologisch onderzoek kan geen grond vormen voor de afwijzende beslissing, nu klager al in het beginstadium met de reclassering heeft gesproken over de mogelijkheden van dergelijk onderzoek en eventuele daaropvolgende behandeling. Volgens de reclassering kan dit ook in het kader van detentiefasering of de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) plaatsvinden. Dat het onderzoek niet is aangevangen, wil niet zeggen dat klager dit ook weigert. Hij is wel bereid mee te werken, mits in het kader van detentiefasering of de v.i. Het risico op recidive, onttrekken aan voorwaarden en letselschade is gebaseerd op de situatie van 2013. Dit betrof de schorsing van de voorlopige hechtenis. Klager heeft zich tijdens de sindsdien aan hem verleende verloven (ook recent) aan alle voorwaarden gehouden. De directeur van de inrichting heeft geconstateerd dat klagers gedrag in positieve zin is veranderd. Klager verblijft al erg lang in detentie. Het verlofadres is een hotelkamer. Het klopt dat daaraan structurele kosten verbonden zijn, maar klager kent de eigenaar van het hotel. Deze is bereid een hotelkamer tegen gereduceerd tarief ter beschikking te stellen omdat klager geen familie in de buurt heeft wonen. Zijn familie zal hem ondersteunen in de te maken kosten. Klager heeft juist een adres buiten Rotterdam gekozen om ongewenste confrontaties met zijn ex-schoonfamilie te vermijden, wat een contra-indicatie vormt voor het gestelde recidiverisico.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 22 september 2016 negatief geadviseerd ten aanzien van een eerder aangevraagd algemeen verlof, omdat klager destijds niet daadwerkelijk was begonnen met behandeling die hij, na psychologisch te zijn onderzocht, zou kunnen volgen bij Kairos Tevens. Nadien is niets veranderd in klagers opstelling. Op 12 november 2015 is bij betrokkene een RISc afgenomen, op basis waarvan het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Gelet op de risico’s, de aard en ernst van de delicten en klagers detentieverloop, dient allereerst behandeling plaats te vinden voordat overgegaan kan worden tot het verlenen van vrijheden. Dit heeft tot op heden niet plaatsgevonden, omdat klager hier niet voor openstaat zolang hij niet is geselecteerd voor een inrichting met meer vrijheden. De reclassering adviseert ten aanzien van het verlofadres over de mogelijkheid van elektronische controle. Hiertoe is contact opgenomen met de hoteleigenaar, die ook de kamerprijs à € 70,= per nacht heeft meegedeeld. Op klagers rekeningcourant staat d.d. 2 mei 2017 slechts een bedrag van € 155,74. De verloven die klager heeft genoten, zijn alle onder begeleiding van DV&O geschied. Klager heeft de inrichting nimmer op eigen gelegenheid verlaten.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit het reclasseringsadvies van 8 december 2015 komt naar voren dat sprake is van een hoog recidiverisico en een hoog risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Op grond daarvan acht de reclassering (forensische) psychiatrische behandeling geïndiceerd.
4.3. Als onweersproken staat vast dat klager dergelijke behandeling niet heeft ondergaan en dat hij deze weigert, zolang hem geen vrijheden worden verleend. Nu behandeling juist noodzakelijk is om voornoemde maatschappelijke risico’s bij het verlenen van vrijheden te beperken, heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen uitgaan van het tot op heden bestaan van deze risico’s. Deze staan in de weg aan klagers plaatsing in een z.b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 17 oktober 2017.
secretaris voorzitter