Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1606/GA, 11 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.




nummer:          17/1606/GA

betreft: [klager]            datum: 11 oktober 2017


De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Römelingh, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 mei 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 september 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsman, mr. W. Römelingh, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van de p.i. Groot Alphen had schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
    Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens de vondst van 12,3 gram hasj in klagers jas en een mobiele telefoon en simkaart op klagers meerpersoonscel (AR 2017/211).

    De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

     
  2. De standpunten van klager en de directeur
    Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
    Klagers raadsman was niet bij de behandeling van het beklag ter zitting van de beklagcommissie aanwezig, terwijl hij te kennen had gegeven hier bij te willen zijn. De zitting bij de beklagcommissie begon eerder dan was afgesproken en de zaak is behandeld in afwezigheid van klagers raadsman. Klager heeft nooit afstand gedaan van zijn recht door zijn raadsman te worden bijgestaan.
    Onduidelijk is hoe de directeur erbij komt dat de drugs in klagers jas zijn aangetroffen. De jas heeft geen opvallende kenmerken en geen label met klagers naam erin, en hing in hetzelfde rek als de jas van de celgenoot. Klager heeft ook niet gezien dat de drugs uit zijn jas zijn gehaald. Voor zover in de stukken is vermeld dat klager zou hebben verklaard dat de jas van hem was, klopt dit niet.
    Klager is van mening dat sprake is van een ‘collectieve bestraffing’. Dat is in strijd met artikel 60, derde lid, van de European Prison Rules. Daarnaast bestaat een onderscheid tussen een disciplinaire straf en een ordemaatregel. Uit artikel 50 van de Pbw volgt dat het in het geval van een disciplinaire straf dient te gaan om ‘het begaan van een feit’; dat duidt op een ‘doen of laten’. Dit is meer dan het enkel verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van een ander.
    Voorts zijn aan klager behalve de disciplinaire straf ook andere maatregelen opgelegd die klager als straf ervaart, zoals degradatie naar het basisprogramma, geen eerste verlof eind april 2017 en geen plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting.

    De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
    Voorafgaand aan de beklagzitting is aan klager gevraagd of hij zijn raadsman nog verwachtte of dat klager alleen verweer zou voeren. Klager heeft te kennen gegeven dat de beklagzitting kon starten en zijn raadsman niet aanwezig zou zijn. Om die reden heeft de beklagzitting zonder aanwezigheid van klagers raadsman plaatsgevonden.
    Klager is op 6 maart 2017 disciplinair gestraft met tien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van 12,3 gram hasj in zijn jas. Tevens zijn op de meerpersoonscel van klager en zijn celgenoot een mobiele telefoon en een simkaart aangetroffen. Klager en zijn celgenoot hebben beiden te kennen gegeven dat de contrabande niet van hen is.
    Het personeelslid dat de celinspectie heeft uitgevoerd, heeft – zonder kennisgeving aan klager van de inhoud van de jas – aan klager gevraagd of de jas van hem was. Hierop heeft klager instemmend geantwoord. Dit is ook vermeld in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf.
    In de broekzak van de celgenoot van klager is ook hasj aangetroffen, namelijk 7,76 gram. Zowel klager als zijn celgenoot zijn verantwoordelijk voor de zaken die op hun cel zijn aangetroffen en om die reden zijn beiden gestraft voor het aantreffen van contrabande.
    Voor zover klager aangeeft het degradatiebesluit ook als straf te zien, maakt dit geen onderdeel uit van de bestreden beslissing. Er loopt ook een beklag tegen de beslissing tot degradatie.

     
  3. De beoordeling
    De beroepscommissie gaat voorbij aan hetgeen namens klager is aangevoerd over de behandeling van het beklag ter zitting van de beklagcommissie, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

    Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat, zoals zij eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in RSJ 4 juni 2014, 14/352/GA, in beginsel beide gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande op de meerpersoonscel, tenzij aannemelijk is dat een gedetineerde geen enkel verwijt treft. Nu vast staat dat op de meerpersoonscel van klager contrabande is aangetroffen en niet aannemelijk is dat klager geen enkel verwijt treft, kon de directeur in redelijkheid beslissen aan klager een disciplinaire straf van tien dagen strafcel op te leggen. Anders dan klager aanvoert, is deze straf niet in strijd met artikel 50, eerste lid, van de Pbw, en evenmin met artikel 60, derde lid, van de European Prison Rules, nog daargelaten dat de European Prison Rules geen een ieder verbindende bepalingen van internationaal recht betreffen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

     
  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

     

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 oktober 2017

                                                          
            secretaris         voorzitter

 

Naar boven