Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1779/GV, 8 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1779/GV

betreft: [...] datum: 8 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.B.M. Poppelaars, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 mei 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft zich tijdens detentie altijd goed gedragen. De negatieve beslissing op klagers verlofaanvraag is met name gebaseerd op drie vermeende incidenten. Ten eerste is klager zeven maanden geleden
in de inrichting in verband gebracht met mishandeling van een medegedetineerde, maar daarvoor is hij niet bestraft. Kennelijk vond de directeur het toen niet aannemelijk dat klager zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Ten tweede ontkent klager
betrokkenheid bij bedreiging waarvan hij door een andere medegedetineerde wordt beschuldigd. Ten derde is er het vermoeden dat een derde medegedetineerde door klager onder druk wordt gezet, maar zulks wordt eveneens door klager ontkend en is
onvoldoende
onderbouwd. Bovendien is onvoldoende rekening gehouden met klagers positieve houding in de inrichting. Dat klagers vriendin psychische problemen heeft dient niet ten nadele, maar ten voordele van klagers verlofaanvraag te worden meegewogen, nu zijn
vriendin juist gebaat is bij klagers aanwezigheid. Verzocht wordt het beroep mondeling te mogen toelichten.

Namens de Staatssecretaris is onder verwijzing naar de adviezen van het OM en het MDO toegelicht dat sprake is van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten (artikel 4, aanhef en onder b van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling)) en een risico van maatschappelijk onrust (artikel 4, aanhef en onder i van de Regeling). Het stellen van bijzondere voorwaarden wordt onvoldoende geacht om de risico’s te ondervangen. Dat betrokkene
zich in de inrichting goed gedraagt doet niet aan deze afweging af.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht
om op het beroep te beslissen.

Klager is door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens poging doodslag. Klager is in cassatie gegaan tegen deze veroordeling. De fictieve einddatum van klagers
detentie is thans bepaald op 21 april 2017.

De directeur heeft klagers verlofaanvraag afgewezen op grond van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten (artikel 4, aanhef en onder b van de Regeling). Deze beslissing is gebaseerd op het advies van het
OM waarin is vermeld dat klager telkens opnieuw in de fout gaat, gewelddadig is en met hem geen afspraken zouden zijn te maken. Het vorenstaande wordt evenwel niet ondersteund door de informatie als vermeld in de zich in het dossier bevindende stukken.
De afwijzing is voorts gestoeld op de verdenking van het afpersen en bedreigen van medegedetineerden door klager. In het advies vrijheden is vermeld dat klager hiervoor disciplinair is gestraft, doch dat klager hiertegen in beklag is gegaan. Nu uit de
stukken niet blijkt waarvoor en op welke wijze klager is gestraft en of zijn beklag daartegen al dan niet gegrond is verklaard, kan ook dit argument de afwijzende beslissing niet dragen.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagersverlofaanvraag onvoldoende is onderbouwd. Zij zal het beroep daarom gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris
opdragen binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 8 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven