nummer: 17/2840/GV
betreft: [Klager] datum: 12 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Blijkens de bestreden beslissing heeft het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd over klagers verlofaanvraag vanwege de ernst van het onderliggende delict, klagers delictgeschiedenis en het ontbreken van waarborgen met betrekking tot beperking van recidiverisico’s. Deze omstandigheden zijn echter in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) niet als weigeringsgronden aangemerkt. De laatst beschikbare rapportage dateert volgens de Staatssecretaris van 3 februari 2016. Deze reclasseringsrapportage is zonder medewerking van klager tot stand gekomen, daar klager op dat moment niet in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, maar in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Scheveningen verbleef. Van een weigering mee te werken is dan ook geen sprake. Nu de hiervoor bedoelde rapportage gedateerd is en uitsluitend op dossieronderzoek is gebaseerd, kunnen hieraan geen conclusies worden verbonden. Dat geen recentere reclasseringsrapportage bestaat, is niet aan klager te wijten, maar aan het feit dat de reclassering pas is ingeschakeld nadat klager op 16 augustus 2017 is gepromoveerd. Klager meent dat hij veel eerder gepromoveerd had moeten worden. Tegen het uitblijven van een promotiebeslissing loopt een beroepsprocedure bij de RSJ. Klager is op 28 april 2017 vanuit het PPC in de gevangenis van de p.i. Vught geplaatst, maar is op 8 juni 2017 pas in het Multidisciplinair Overleg (MDO) besproken. Nu klagers mentor niet heeft gemotiveerd waarom klagers gedrag op onderdelen ‘oranje’ is gekwalificeerd en klager in de periode tussen 28 april en 8 juni 2017 niet op door het personeel als negatief gedrag ervaren gedrag is aangesproken, kan hij de ‘oranje’ kwalificaties niet plaatsen. Hoewel klager tijdens het MDO van 25 juli 2017 op bijna alle onderdelen als ‘groen’ werd gekwalificeerd en de casemanager adviseerde klager te promoveren, is hij wederom niet gepromoveerd. Pas na het MDO van 16 augustus 2017 is klager gepromoveerd. De casemanager heeft klager gemotiveerd geacht een delictvrije toekomst te realiseren. De beschuldigingen op grond waarvan klager op 6 april 2017 uit de Woenselse Poort is geplaatst – het feit dat hij een alcoholstokerij op zijn kamer zou hebben en een medepatiënte zou hebben bedreigd –, zijn volgens klager onterecht. Hij heeft hierover een klacht ingediend bij de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Eindhoven. Nu aan de inschatting van het recidiverisico geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt en klagers gedrag gedurende zijn huidige detentie, alsmede zijn motivatie een delictvrije toekomst te realiseren, aanwijzingen opleveren dat klager niet zal recidiveren, kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Blijkens het advies van het OM van 10 juli 2017 is negatief geadviseerd over klager verlofaanvraag, waarbij de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling is aangekruist en waarbij wordt verwezen naar de aard van de delicten waarvoor klager is gedetineerd, zijn strafblad en het ontbreken van voldoende waarborgen met betrekking tot beperking van recidiverisico’s. Blijkens de reclasseringsrapportage van 3 februari 2016 heeft klager geweigerd aan het opstellen van het re-integratieplan mee te werken. De betreffende rapporteur is op 6 januari 2016 naar de p.i. Vught gegaan om met klager in gesprek te gaan, maar klager wilde niet naar de gesprekskamer komen. Klager verbleef op dat moment in de gevangenis van de p.i. Vught en is pas op 4 februari 2016 naar het PPC te Scheveningen overgeplaatst. Het argument dat klager geen medewerking aan de rapportage kon verlenen, omdat hij op dat moment in het PPC te Scheveningen verbleef, is derhalve onjuist. De reclassering heeft geconstateerd dat veel risicofactoren aanwezig zijn. Het recidiverisico is op basis van de beschikbare informatie als hoog ingeschat. Gelet op het soort delicten waarvoor klager is gedetineerd, te weten een dubbele moord, wordt inperking van het recidiverisico van groot belang geacht. Voorts zou van een patroon van antisociaal gedrag sprake zijn. Op 16 augustus 2017 is opdracht gegeven een nieuwe reclasseringsrapportage op te stellen. Bij gebreke hiervan is (nog) geen andere inschatting van de risico’s te maken dan die in de rapportage van 3 februari 2016 zijn benoemd. Hoewel klager zich in de laatste fase van zijn detentie bevindt en het belang van re-integratie steeds groter wordt, dient een afweging tussen klagers belang en de maatschappelijke risico’s te worden gemaakt. Deze risico’s worden op basis van de hiervoor genoemde rapportage van 3 februari 2016 als hoog ingeschat. Gedurende zijn detentie, die ruim twaalf jaar duurt, heeft klager tweemaal op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw in de Woenselse Poort verbleven. Het laatste verblijf is op 6 april 2017 beëindigd vanwege bedreigingen die klager jegens een medepatiënte zou hebben geuit en het feit dat hij verboden middelen zou hebben gestookt. Nu klager de detentievervangende behandeling niet (volledig) heeft doorlopen, is het door de reclassering ingeschatte risico onverminderd hoog. Voorts kon klager, blijkens het selectieadvies van 17 februari 2017, op dat moment niet naar een lager beveiligingsniveau doorstromen. Het risico werd nog als dermate hoog ingeschat dat afbouwen van het beveiligingsniveau onverantwoord werd geacht. De lopende procedure tegen het uitblijven van een promotiebeslissing en de klacht bij de GGZ Eindhoven tegen de Woenselse Poort vallen buiten de omvang van de onderhavige procedure en kunnen niet van invloed zijn op de uitkomst daarvan.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de p.i. Vught heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ‘s-Hertogenbosch acht, gelet op de door klager gepleegde delicten, zijn strafblad en het ontbreken van voldoende waarborgen met betrekking tot beperking van recidiverisico’s, een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten aanwezig en adviseert om die reden negatief over de verlofaanvraag. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 20 jaar wegens het medeplegen van een dubbele moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 augustus 2018.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Het meest recente reclasseringsadvies dateert van 3 februari 2016. Blijkens dit advies heeft de reclassering geconstateerd dat klagers justitiële documentatie een patroon van antisociaal gedrag laat zien, dat klager een gebrek heeft aan zelfinzicht en voorts een negatieve houding ten opzichte van begeleiding of een behandeling heeft. Het recidiverisico is destijds op basis van de beschikbare informatie als hoog ingeschat. Klager heeft aan het tot stand komen van dit advies geen medewerking verleend, omdat hij, zo hij in beroep heeft aangevoerd, op dat moment in het PPC te Scheveningen zou hebben verbleven. Dit is door de selectiefunctionaris weersproken. Wat daar ook van zij, de beroepscommissie acht de afwijzing van klagers verlofaanvraag bij de huidige stand van zaken en gelet op de voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de ingeschatte risico’s niet onredelijk. De hiervoor genoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening. Gelet hierop kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Naarmate klagers v.i.-datum nadert, zal zijn belang om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij winnen aan gewicht. Dit geldt temeer gelet op de lange duur van klagers detentie. In dat kader is van belang dat een nieuwe reclasseringsrapportage tot stand zal komen met een actuele inschatting van het recidiverisico.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 12 oktober 2017.
secretaris voorzitter