Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2711/GV, 24 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/2711/GV

 

betreft: […]      datum: 24 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rijnsburger, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De afwijzing is gebaseerd op een openstaande strafzaak. Klager is hier geruime tijd geleden over gehoord. Sindsdien ligt de zaak stil en klager is nimmer gehecht geweest op grond van de betreffende zaak. Het is dan ook niet zeer waarschijnlijk dat de zaak inhoudelijk behandeld gaat worden gedurende klagers huidige detentie. Er is nog geen vervolgingsbeslissing genomen, dus het Openbaar Ministerie (OM) kan de zaak ook nog seponeren en het OM heeft al blijk gegeven van weinig prioriteit voor deze zaak. Door te veronderstellen dat de einddatum niet vaststaat, lijkt ten onrechte een voorschot genomen te worden op de schuldvraag in de betreffende zaak. Op grond van de onschuldpresumptie dient ervan uitgegaan te worden dat de einddatum van klagers detentie niet zal verschuiven. Medio juni zou zijn gemeld dat uiterlijk eind september zou worden gedagvaard, maar uit het verweerschrift van 21 augustus 2017 blijkt dat dit nog niet is gebeurd. De uitspraak inzake klagers eerste verlofaanvraag (RSJ 20 juli 2017, 17/1992/GV) dient niet te worden meegenomen, nu ex tunc getoetst dient te worden en de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag slechts is gebaseerd op de openstaande strafzaak. Klager heeft binnen de inrichting aangetoond met vrijheden om te kunnen gaan en wil dit graag buiten de inrichting ook bewijzen. Hij wenst zijn ouders te bezoeken en zal zich aan alle aan het verlof te stellen voorwaarden houden. Op grond van de houding van de Staatssecretaris zal klager nooit kunnen faseren. De Staatssecretaris had ook alternatieven dienen te onderzoeken en had de beslissing met inachtneming van klagers persoonlijke omstandigheden moeten motiveren.

Namens de Staatssecretaris is verwezen naar het verweerschrift inzake klagers vorige verlofaanvraag (RSJ 20 juli 2017, 17/1992/GV), waarin het volgende is aangevoerd. Klager heeft zich op 25 oktober 2012 onttrokken aan zijn detentie en is op 20 juli 2016 aangehouden. Hij heeft zich gedurende zijn onttrekking schuilgehouden voor opsporingsambtenaren en hij heeft geen initiatief getoond om zijn straf alsnog uit te zitten. Na zijn aanhouding is klager gehoord in een andere zaak waarin nog niet bekend is of hij zal worden gedagvaard. Het OM heeft aanvankelijk aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van vrijheden zo lang klager niet vertelt wat zijn verblijfadres in Frankrijk is. Op 16 juni 2017 heeft het OM ingestemd met algemeen verlof en verdere fasering van klager. Hangende het door klager ingestelde beroep heeft klager zijn feitelijke verblijfplaats in de tijd van zijn onttrekking aan detentie aan de Staatssecretaris kenbaar gemaakt. Navraag bij het OM op 27 juni 2017 over de laatste stand van zaken in de nieuwe strafzaak heeft opgeleverd dat klager tijdens het verhoor in de nieuwe strafzaak een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht en het OM naar verwachting over drie maanden een dagvaarding zal uitbrengen. Gelet op de recente, langdurige onttrekking (op het moment dat klager werd overgeplaatst naar een beperkt beveiligde inrichting), is de Staatssecretaris van mening dat, naast de nieuwe verdenking van oplichting, sprake is van een contra-indicatie voor verlofverlening.

In aanvulling op het voorgaande, is de bestreden beslissing namens de Staatssecretaris als volgt nader toegelicht. Vanuit het arrondissementsparket Oost-Nederland (waar de openstaande strafzaak onder valt) en de politie Veenendaal bestaat bezwaar tegen verlofverlening. Ook de directeur van de p.i. Esserheem heeft negatief geadviseerd met het oog op de openstaande strafzaak. Nu de dagvaarding eind september 2017 werd verwacht, is het waarschijnlijk dat de openstaande strafzaak voor de einddatum van klagers detentie (11 juni 2018) zal worden behandeld, zodat de einddatum kan verschuiven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met de openstaande strafzaak tegen klager.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege het risico dat klager zich zal onttrekken aan detentie door te vluchten naar het buitenland.

De politie Assen heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

De politie Veenendaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege het risico dat klager zich zal onttrekken aan detentie door te vluchten naar het buitenland.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat 132 dagen vervangende hechtenis in het kader van de Wet Terwee. Aansluitend dient hij 180 dagen gevangenisstraf te ondergaan in verband met de intrekking van een eerdere voorwaardelijke invrijheidstelling. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 11 juni 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Vaststaat dat sprake is geweest van een langdurige, recente onttrekking aan detentie, namelijk van 25 oktober 2012 tot 20 juli 2016, welke onttrekking is geëindigd door klagers aanhouding. De beroepscommissie is van oordeel dat deze omstandigheid in dit stadium een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt.  Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 24 oktober 2017.

 

 

 

 

 

 

                                   secretaris                                            voorzitter

 

Naar boven