Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1149/TA, 17 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1149/TA

betreft: [klager] datum: 17 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 24 maart 2016 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 mei 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. Schenk, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, het niet betrachten van de zorgplicht als genoemd in artikel 41 van de Bvt met betrekking tot klagers teenklachten.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De inrichting betwist dat klager zich tussen 2 september 2015 en 28 september 2015 met pijnklachten bij
sociotherapie heeft gemeld. Uit RSJ 19 maart 2014, 13/2666/TA volgt dat de enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht op zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag biedt voor de ontvankelijkheid van het beklag en het
‘niet
betrachten’ van een zorgplicht daadwerkelijk moet worden vastgesteld. Uit navraag bij sociotherapie en uit de rapportage van sociotherapie is gebleken dat klager de eerste dagen na de val mank liep. Sociotherapie zat er bovenop en heeft steeds aan
klager gevraagd hoe het met hem ging. Op 2 september 2015 is klager nogmaals door de medische dienst gezien. De medische dienst adviseerde klager rust te houden. Sociotherapie heeft in de periode erna veelvuldig met klager gesproken, maar klager heeft
geen enkele keer gemeld pijnklachten te hebben. Uit de rapportage blijkt niet dat door sociotherapie actief naar klachten is gevraagd. Het advies van de medische dienst was ook rust houden. Sociotherapie dacht dat het beter met klager ging. Op 18
september 2015 gaf klager aan dat hij zijn blokken wilde hervatten, hetgeen ook duidt op herstel. Toen klager op 28 september 2015 aangaf nog steeds pijnklachten te hebben, is direct een afspraak met de medische dienst gemaakt, waarna, na overleg met
de
inrichtingsarts, is besloten om röntgenfoto’s te laten maken. Dat in het medisch dossier is vermeld dat klager zich op 28 september 2015 bij de medische dienst heeft gemeld met ‘aanhoudende pijnklachten’ betekent niet dat klager die klachten eerder had
gemeld. Dit betreft een subjectieve en geen objectieve beoordeling. Uit de rapportage van de medische dienst blijkt niet dat klager in de periode van 2 tot 28 september 2015 met krukken heeft gelopen, maar dit is niet nagevraagd.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft eind augustus 2015 een blessure opgelopen aan zijn teen. De medische dienst heeft een verkeerde diagnose
gesteld. In eerste en ook in tweede instantie heeft de medische dienst ten onrechte geconcludeerd dat er niets met klagers teen aan de hand was, terwijl zijn teen uit de kom was. Klager heeft steeds aangegeven dat er een knobbel op zijn teen zat en dat
lopen pijnlijk was. Door de medische dienst werd tegen klager gezegd ‘je gaat er niet dood aan’. Klager vindt dat niet normaal. Uiteindelijk is klager aan zijn voet geopereerd en is een pin in zijn voet gezet. Hij heeft wekenlang moeten revalideren. De
arts in het ziekenhuis gaf aan dat een operatie niet nodig was geweest indien klager meteen was gekomen. Klager heeft nog steeds klachten. Als hij ergens tegenaan komt met zijn teen, heeft hij pijn. Het klopt niet dat, zoals door de inrichting wordt
aangevoerd, sociotherapie in de periode van 2 september 2015 tot 28 september 2015 veelvuldig met klager heeft gesproken. Sociotherapie heeft klager niet aangesproken. Klager heeft wel aangegeven dat hij de hele tijd pijn had. Ook het feit dat hij
wekenlang op krukken liep, betekent dat het niet goed ging met hem. Voorts kon klager niet meer voetballen; hij ging alleen kijken. De medische dienst is niet langsgekomen om aan klager te vragen wat er aan de hand was. Uiteindelijk is hij op 28
september 2015 naar sociotherapie gegaan en heeft hij aangegeven dat hij pijn aan zijn teen had. Nergens blijkt uit dat het feit dat uit het medisch dossier volgt dat klager zich met ‘aanhoudende klachten’ bij de medische dienst heeft gemeld subjectief
is. Het betreft naar mening van klager een objectieve beoordeling van een arts. Het is volgens klager dan ook duidelijk dat de inrichting betere zorg had moeten betrachten. Primair wordt verzocht het hoofd van de inrichting niet-ontvankelijk te
verklaren in zijn beroep nu het klagers raadsman niet bekend is wanneer het beroepschrift is ingediend. Subsidiair wordt verzocht het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de beroepscommissie het volgende. De uitspraak van de beklagcommissie is op 25 maart 2016 verzonden en het hoofd van de inrichting stelt de uitspraak op 30 maart 2016 te hebben ontvangen. Het beroep is op 5
april 2016 op het secretariaat van de RSJ binnen gekomen. Dit is binnen de termijn van zeven dagen, zoals genoemd in artikel 67, eerste lid, Bvt. Bij brief van 18 april 2016 heeft de RSJ het hoofd van de inrichting verzocht binnen tien dagen na
dagtekening van deze brief schriftelijke de redenen van het beroep mee te delen. Op 22 april 2016 heeft de RSJ de onderbouwing van het beroep ontvangen. Gezien het voorgaande acht de beroepscommissie het beroep ontvankelijk.

Op grond van artikel 41, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Op grond van artikel 41, derde lid, aanhef en onder a en b, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat een aan de
inrichting
verbonden arts regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de verpleegde noodzakelijk is. Op grond van artikel 56, eerste lid en onder e, Bvt kan
een
verpleegde bij de beklagcommissie beklag doen over een beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling
van een in Nederland geldend verdrag toekomt.

Op grond van artikel 56, vierde lid, Bvt staat tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht geen beklag open. De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een (vermeende)
schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk worden aangemerkt en inhoudelijk worden beoordeeld. Zoals de beroepscommissie reeds eerder heeft overwogen (RSJ 19 maart 2014, 13/2666/TA) biedt de
enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht op zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag voor de ontvankelijkheid van het beklag. Het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.

Klager is op 28 augustus 2015 bij het voetballen geblesseerd geraakt aan zijn teen. Hij is die dag door de medische dienst (een arts-assistent) gezien. Ook de volgende dag is klager door een verpleegkundige gezien. De dagen erna heeft sociotherapie
verschillende keren aan klager gevraagd hoe het met zijn teen ging. Op 2 september 2015 is klager weer door de medische dienst gezien. Klagers teen was nog licht verdikt, maar herstellende. Klager werd geadviseerd rust te houden. Op 28 september 2015
is
klager weer gezien door de medische dienst. Hij is doorverwezen naar het ziekenhuis waar besloten is röntgenfoto’s te maken, waarna het noodzakelijk bleek klager te opereren en een pin in zijn voet te plaatsen. De beroepscommissie acht, anders dan de
beklagcommissie, onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van het niet betrachten van een in artikel 41 van de Bvt genoemde zorgplicht. De omstandigheid dat klager zich op 28 september 2015 bij de medische dienst heeft gemeld met
aanhoudende klachten en de omstandigheid dat sprake was van een tijdsverloop van circa vier weken sinds de afspraak bij de medische dienst op 2 september 2015 is daartoe onvoldoende.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat de medische dienst een verkeerde diagnose heeft gesteld, overweegt de beroepscommissie dat de Bvt geen mogelijkheid van beroep tegen het medische handelen van een aan de inrichting verbonden arts en /of
verpleegkundige kent.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap- Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 17 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven