Nummer : 16/1352/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 22 april 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.M. Oosthoek, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld PPC van 18 april 2016, inhoudende dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan
van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden, ingaande op 21 april 2016 om 15.00 uur en eindigende op 21 juli 2016 om 15.00 uur.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 april 2016. Het schorsingsverzoek is tevens aangemerkt als beroepschrift.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Nog daargelaten dat zich bij de door de directeur overgelegde stukken niet bevindt het behandelplan van verzoeker, wordt uit de inlichtingen van de directeur, waarbij zijn gevoegd de adviezen van de behandelend psychiater en een onafhankelijk
psychiater
- naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - onvoldoende aannemelijk dat de bij verzoeker aanwezige stoornis van de geestvermogens op dit moment een concreet gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid en tweede lid, van de Pbw veroorzaakt. Een
laatste met die stoornis samenhangende agressiedoorbraak dateert van 5 september 2015, waarna antipsychotica werden toegediend en verzoeker stabiliseerde. Sinds ongeveer anderhalve maand wil verzoeker geen antipsychotica meer gebruiken. Gevreesd wordt
dat verzoeker hierdoor op termijn (opnieuw) ontregeld zal raken. Tot op heden hebben zich echter kennelijk geen nieuwe met die stoornis samenhangende gedragingen als bedoeld in artikel 46a Pbw voorgedaan. De enkele vrees dat verzoeker zonder
(dwang)medicatie weer tot dergelijke gedragingen zal komen is onvoldoende voor het thans inzetten van een zwaar middel als dwangmedicatie. Op grond van een en ander acht de voorzitter de noodzaak tot het op dit moment toepassen van a-dwangbehandeling
onvoldoende aannemelijk geworden. Gezien het vorenstaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang schorsen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur tot het moment dat de beroepscommissie uitspraak heeft gedaan op het beroepschrift.
Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 22 april 2016.
secretaris voorzitter