Nummer : 16/1346/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 22 april 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Leeuwarden.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 16 april 2016, inhoudende de oplegging van een ordemaatregel van
plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, ingaande op 16 april 2016 om 17.00 uur en eindigende op 23 april 2016 om 17.00 uur. Deze ordemaatregel is aan verzoeker opgelegd omdat
verzoekers aanwezigheid in gemeenschap onaanvaardbare spanningen oplevert en dit een negatieve invloed heeft op de goede orde, rust en de ongestoorde tenuitvoerlegging binnen de inrichting en ook – zo verstaat de voorzitter - in afwachting van verder
onderzoek naar verzoekers betrokkenheid bij een fysiek handgemeen op 16 april 2016.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 april 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 april 2016.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoer-legging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een op 16 april 2016 wegens betrokkenheid bij een handgemeen aan verzoeker aangezegd verslag,
komt
naar voren dat er voldoende aanleiding was voor de oplegging van onderhavige ordemaatregel. Nu voorts aannemelijk is dat aan alle vereisten voor de oplegging van de ordemaatregel is voldaan, waarbij de voorzitter opmerkt dat het aanzeggen van een
verslag zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw geen constitutief vereiste is voor het opleggen van een orde-maatregel, maar betrekking heeft op een disciplinaire straf, waarvan hier geen sprake is, kon de directeur – naar het voorlopig
oordeel van de voorzitter – in redelijkheid de onderhavige beslissing nemen. Gelet op het vorenstaande dient het schorsingsverzoek te worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 22 april 2016.
secretaris voorzitter