Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0462/SGA, 23 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:23-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/462/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.P.C.M. van Es, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld PPC van 11 februari 2016, inhoudende dat verzoeker wordt verplicht tot het
ondergaan
van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor de duur van drie maanden, ingaande op 16 februari 2016 om 14.00 uur en eindigend op 16 mei 2016 om 14.00 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 februari 2016, van de hierna op verzoek van de voorzitter gevraagde nadere inlichtingen van de directeur en van de door verzoekers raadsman telkens
hierop gegeven reacties, alsmede van het door verzoekers raadsman ingediende beroepschrift van 12 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waarbij zijn gevoegd de adviezen van de behandelend psychiater en een onafhankelijk psychiater, wordt - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk dat bij verzoeker sprake is van een
stoornis van de geestvermogens, dat verzoeker vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a, b en d, en tweede lid, onder a, van de Pbw veroorzaakt en dat zonder een geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van
zijn geestvermogens doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Volgens de behandelend psychiater is er namelijk sprake van een psychotisch toestandsbeeld wat met name tot uiting komt in grootheidswanen en een incoherente
gedachtegang. Verzoeker is diverse malen naar een andere afdeling geplaatst in verband met incidenten waar hij zich iedere keer externaliserend opstelt ten aanzien van zijn aandeel in de incidenten en deze ingegeven lijken te zijn door het feit dat
anderen niet handelen op een manier die passend is bij de grootheidswanen van verzoeker. Verzoeker zit op de afdeling met het hoogste zorgniveau en hij is in de separeer geplaatst vanwege het feit dat hij zich niet begeleidbaar opstelt en dreigend
gedrag toont naar afdelingspersoneel. De bevindingen van de behandelend psychiater komen overeen met die van de tweede (niet-behandelend) psychiater.
Gelet op het bovenstaande acht de voorzitter de noodzaak tot toepassing van a-dwangbehandeling voldoende aannemelijk geworden. Vraag is of er klemmende omstandigheden zijn die desondanks in de weg staan aan het thans toepassen van deze
dwangbehandeling, voor zover deze bestaat in het toedienen van antypsychotica.

In dat verband is het volgende van belang.
Op 8 februari 2016 is verzoeker gestart met de inname van een antypsychoticum (Cisordinol Acutard). Op 9 februari 2016 is hij naar aanleiding van plotseling vanuit stand omvallen gezien door de SEH van het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ). Verzoeker wordt
diezelfde dag nog ontslagen. Als werkhypothese/diagnose wordt in de ontslagbrief d.d. 9 februari 2016 onder meer opgegeven "wegraking, meest waarschijnlijk bij bradycardie.." . Bloedonderzoek en ECG gaven geen afwijkende uitslagen. Naar aanleiding van
hetgeen door de advocaat is gesteld, namelijk dat bij verzoeker na (vrijwillige) inname van medicatie, hartproblematiek en verlies van bewustzijn is opgetreden, en dat gelet op het feit dat - mede gelet op de inhoud van de bijsluiter van bovengenoemde
medicatie - er vermoedelijk verband bestaat tussen de toediening van deze medicatie en genoemde verschijnselen, heeft de voorzitter bij de directeur nadere informatie ingewonnen. Op 19 februari 2016 deelt [H.] plv. 1e geneeskundige van de PI Vught,
namens de directeur mee dat het onderzoek in het JBZ geen aanwijzingen voor hartritmestoornissen of een hartinfarct heeft opgeleverd en geen duidelijke verklaring voor de symptomen werd gevonden. Een bekende bijwerking van alle antipsychotica is
bloeddrukverlaging, vooral een kortdurende bloeddrukverlaging bij houdingsverandering waardoor o.a. duizeligheid kan ontstaan. Een oorzakelijk verband tussen de gebruikte medicatie en de verschijnselen van 8 februari 2016 is echter noch aan te tonen,
noch uit te sluiten. Bij deze stand van zaken is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen sprake van een zwaarwegend (gezondheids)belang van verzoeker dat zich tegen het toepassen van een dwangbehandeling als hierboven bedoeld verzet. Hierbij
wordt in aanmerking genomen dat enerzijds een verband tussen de symptomen die verzoeker op 9 februari 2016 vertoonde en de eerdere toediening van een antipsychoticum niet zonder meer aannemelijk is, terwijl anderzijds op dit moment de noodzaak van
dwangbehandeling bestaat. Verondersteld mag worden dat de voor die behandeling verantwoordelijke behandelaars zich rekenschap geven van de eventuele gezondheidsrisico's die de dwangbehandeling voor verzoeker met zich brengt, en hun (medicatie)beleid
hierop zullen afstemmen.In dit verband heeft [H.] aangegeven dat verzoeker momenteel als antypsychoticum Olanzapine gebruikt en dit geen lichamelijke klachten veroorzaakt. Gezien het vorenstaande zal de voorzitter het verzoek afwijzen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven