Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0330/TA en 16/502/TA, 2 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 16/330/TA en 16/502/TA

betreft: [klaagster] datum: 2 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 11 januari 2016 van de beklagcommissie
(OV 2015/336) en een uitspraak van 2 december 2015 van de alleensprekende beklagrechter (OV 2015/339) bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klaagster raadsvrouw
mr. A.L. Louwerse en, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting,
[...], juridisch medewerker.
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft zij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 31 oktober 2015 tot afzondering van klaagster in een prikkelarme kamer (PAK);
b. de beslissing van 2 november 2015 tot oplegging van afdelingsarrest aan klaagster;
c. de beslissing van 9 november 2015 tot oplegging van een rode kaart aan klaagster.

De beklagcommissie heeft bij uitspraak met kenmerk OV 2015/336 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder a. en het beklag als vermeld onder b. en c. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak
weergegeven.
De beklagrechter heeft bij uitspraak met kenmerk OV 2015/339 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder c. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en het hoofd van de inrichting
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De afzondering heeft, gelet op artikel 57 Bvt, net één dag te kort geduurd. De beroepscommissie wordt verzocht klaagster desalniettemin te
ontvangen
in haar beklag, nu de maatregel disproportioneel was en de plaatsing in de PAK klaagster overstuur heeft gemaakt, met nog meer beperkende maatregelen tot gevolg. Afdelingsarrest en een rode kaart cumuleren volgens de jurisprudentie van de
beroepscommissie. Het is juist dat klaagster aan een medepatiënt € 50,= heeft gegeven. Dit was voor een potje make-up. Ook is het juist dat in klaagsters kamer
€ 90,= is aangetroffen. Dit was voor cadeautjes voor haar nieuwe kleindochter. Verder is aangetroffen een usb-stick, een oplader van een e-smoker, gebrande dvd’s en kapotte kabels. Deze spullen heeft ze vanuit de gevangenis ingevoerd en had ze al
geruime tijd op haar kamer. Tijdens eerdere inspecties is hier nooit iets aan gedaan. Klaagster heeft nooit eerder een maatregel opgelegd gekregen. Plaatsing in de PAK was disproportioneel. De afzondering had ook in haar eigen kamer ten uitvoer gelegd
kunnen worden; de ‘contrabande’ was immers weggehaald. Klaagster heeft, vanuit haar problematiek, moeite met dit soort situaties. Door de plaatsing in de PAK is klaagster overstuur geraakt. Omdat zij overstuur was, zijn haar afdelingsarrest en,
vervolgens, een rode kaart opgelegd. Deze maatregelen zijn dus het rechtstreekse gevolg van de plaatsing van klaagster in de PAK. Het hoofd behandeling heeft ter zitting van de beklagcommissie te kennen gegeven dat de situatie achteraf bezien anders
had
moeten worden aangepakt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Nadat bij klaagster € 50,= was aangetroffen is een bijzondere kamercontrole uitgevoerd. Standaardprocedure is dat een verpleegde
gedurende de uitvoering van een bijzondere kamercontrole in een PAK verblijft. Klaagster is afgezonderd vanwege de vondst van contrabande en omdat zij en haar partner elkaar over een weer beschuldigden van handel en bedreiging. Er bestond vermoeden van
handel, welk vermoeden moest worden onderzocht. Door de situatie was klaagster overstuur geraakt en heeft ze het contact met het behandelteam verbroken. Er is voor gekozen pas op de plaats te maken. Het is juist dat het hoofd behandeling heeft gezegd
dat de situatie achteraf bezien anders had kunnen worden aangepakt, maar daarmee heeft hij niet bedoeld dat de beslissingen destijds niet goed zijn geweest.

3. De beoordeling
Met betrekking tot het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk OV 2015/339 overweegt de beroepscommissie als volgt.
In de uitspraak met kenmerk OV 2015/336 heeft de beklagcommissie een oordeel gegeven over het beklag gericht tegen de beslissing van het hoofd van de inrichting als vermeld onder c. De beroepscommissie stelt vast dat het klaagschrift – waarvan
aannemelijk is dat dit is ingediend op 9 november 2015 (en niet op 15 oktober 2015) – dat door de beklagrechter is beoordeeld in de uitspraak met kenmerk OV 2015/339 eveneens is gericht tegen de beslissing van het hoofd van de inrichting als vermeld
onder c.

Over een beslissing van het hoofd van de inrichting kan slechts één keer worden geklaagd. Om deze reden kan klaagster niet worden ontvangen in haar tweede beklag – dat door de beklagrechter is beoordeeld in de uitspraak met kenmerk OV 2015/339 – over
de
beslissing van het hoofd van de inrichting als vermeld onder c. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk OV 2015/339 ongegrond verklaren en die uitspraak met wijziging van de gronden
bevestigen.

Met betrekking tot het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie met kenmerk OV 2015/336 wordt het volgende overwogen.
Klaagster is op 31 oktober 2015 afgezonderd in een PAK; eerst (conform protocol) gedurende de uitvoering van een bijzondere kamerinspectie en vervolgens gedurende de uitvoering van het onderzoek naar haar eventuele betrokkenheid bij handel en vanwege
haar gemoedstoestand. Op 2 november 2015 is haar, aansluitend aan de afzondering, afdelingsarrest opgelegd in verband met haar gemoedstoestand. Op 9 november 2015 is klaagster een rode kaart opgelegd, eveneens in verband met haar gemoedstoestand. Op 10
november 2015 is de rode kaart beëindigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. – afzondering van klaagster in een PAK – overweegt de beroepscommissie als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is plaatsing in de PAK volgens protocol ten behoeve van kamerinspectie geen afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt. Nu de plaatsing in de PAK in dit geval ook na de verrichte kamerinspectie heeft voortgeduurd, kan het
verblijf in de PAK in dit geval wel als afzondering ex artikel 34 Bvt worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 57, derde en vierde lid, Bvt staat tegen een beslissing tot afzondering en de duur van de afzondering zoals bedoeld in artikel 34 Bvt beklag open, nadat de afzondering twee dagen – waarbij de dag waarop de beslissing is genomen buiten
beschouwing blijft – heeft geduurd.

Klaagsters afzondering heeft geduurd van 31 oktober 2015 tot 2 november 2015. De afzondering heeft, de dag van oplegging buiten beschouwing gelaten, dus niet twee volledige dagen geduurd. Gelet hierop en nu de grondslagen voor de afzondering en het
aansluitend daaraan opgelegde afdelingsarrest niet identiek zijn, kan de duur van deze maatregelen voor de bepaling van de ontvankelijkheid op grond van artikel 57 Bvt niet bij elkaar worden opgeteld. Klaagster kan dan ook niet worden ontvangen in haar
beklag als vermeld onder a. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. en c. – afdelingsarrest en rode kaart – overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 57, eerste en vierde lid, Bvt staat tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid als
bedoeld in artikel 33 Bvt (afdelingsarrest) beklag open nadat deze een week – waarbij de dag waarop de beslissing is genomen buiten beschouwing blijft – heeft geduurd.

Het op 2 november 2015 aan klaagster opgelegde afdelingsarrest is op 9 november 2015 omgezet in een rode kaart. De rode kaart is 10 november 2015 beëindigd. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. RSJ 25 juli 2014, 14/0949/TA en RSJ
7
maart 2016, 15/4115/TA) is een rode kaart, zoals die in de Oostvaarderskliniek wordt opgelegd, – op grond waarvan een verpleegde slechts onder begeleiding de afdeling mag verlaten – een beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 van
de
Bvt (afdelingsarrest). Gelet hierop en nu sprake is van nauwe samenhang tussen het afdelingsarrest van
2 november 2015 en de rode kaart van 9 november 2015 – beide maatregelen zijn namelijk opgelegd in verband met klaagsters gemoedstoestand en de rode kaart betreft in feite een voortzetting van het afdelingsarrest van 2 november 2015 – kan voor de
bepaling van de ontvankelijkheid op grond van artikel 57 Bvt de duur van beide maatregelen bij elkaar worden opgeteld. Nu de maatregelen tezamen, de dag van oplegging buiten beschouwing gelaten, acht dagen hebben geduurd, is klaagster ontvankelijk in
haar beklag over het afdelingsarrest en de rode kaart.

Uit de reactie van de inrichting van 25 november 2015 volgt dat op 31 oktober 2015 is geconstateerd dat klaagster € 50,= aan contant geld aan een medeverpleegde heeft gegeven, dat vervolgens is geconstateerd dat klaagster nog € 150,= aan contant geld
bij zich had en dat bij de daarop volgende controle van klaagsters kamer nog eens
€ 90,= aan contant geld alsmede andere niet-toegestane spullen zijn aangetroffen. Voorts blijkt uit die reactie van de inrichting dat er in die periode onrust rondom klaagster bestond, omdat zij en een medepatiënt, met wie zij op dat moment een relatie
had, elkaar over en weer betichtten van handel. Aannemelijk is dat deze omstandigheden er tezamen met de afzondering van klaagster in een PAK (van 31 oktober 2015 tot 2 november 2015) toe hebben geleid dat klaagster overstuur is geraakt. Op grond van
de
inlichtingen van de inrichting acht de beroepscommissie voorts aannemelijk dat klaagster zich na 31 oktober 2015 steeds verder uitsloot van contact met het personeel, hetgeen volgens de inrichting kenmerkend is voor haar problematiek.
Gelet op het vorenstaande heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om
klaagster op 2 november 2015 afdelingsarrest op te leggen. De beslissing om klaagster vrijheden, afhankelijk van haar gemoedstoestand en haar contact met het personeel, stapsgewijs uit te breiden komt de beroepscommissie gelet op klaagsters
problematiek
evenmin onredelijk of onbillijk voor. Uit de reactie van de inrichting van 25 november 2015 en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klaagsters situatie na 2 november 2015 geleidelijk verbeterde, dat het contact met het personeel gestaag
toenam en dat klaagsters vrijheden steeds indien mogelijk verder zijn uitgebreid. Gezien het vorenstaande kan de duur van het afdelingsarrest en de omzetting van het afdelingsarrest in een rode kaart naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin
onredelijk of onbillijk worden geacht.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk OV 2015/339 ongegrond en bevestigt die uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie met kenmerk OV 2015/336 ongegrond en bevestigt die uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en mr. Drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 2 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven