Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0327/GA, 12 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/327/GA

betreft: [klager] datum: 12 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. de Reus namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 februari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klagers raadsman mr. M. de Reus gehoord.

Door klagers raadsman is aangegeven dat klager niet ter zitting zal verschijnen.

De directeur van de p.i. Dordrecht heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel ingaande op 9 december 2015 en b. de intrekking van een extra bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Niet bestreden wordt dat klager met zijn voet een pakje shag onder de deur van een celdeur van een medegedetineerde heeft geschoven maar volgens klager zat er geen telefoon in het pakje shag. De medegedetineerde heeft het pakje shag teruggeschoven
met de telefoon erin. De telefoon was niet van klager. Klager had om vloeitjes gevraagd aan de medegedetineerde. Klager was niet meer ter plaatse toen de telefoon werd aangetroffen. Niet kan worden uitgesloten dat de medegedetineerde de telefoon zonder
medeweten van klager in het pakje shag heeft gedaan.
b. Verwezen wordt naar RSJ 14 augustus 2014, 14/2182/GA, waaruit kan worden opgemaakt dat er geen verschil wordt gemaakt tussen BZT en extra BZT. De directeur had een gemotiveerde, kenbare en achteraf toetsbare – dus schriftelijke – belangenafweging
dienen te maken.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Klager heeft zich wel degelijk bezig gehouden met gedrag als omschreven in artikel 50 van de Penitentiaire beginselenwet. Zijn gedrag is op zijn minst verdacht te noemen. Het is niet gebruikelijk om zaken onder een celdeur door te schuiven. Het
personeel heeft waargenomen dat klager een pakje shag onder de celdeur van een medegedetineerde schoof die het pakje shag vrijwel meteen terugschoof. Toen het personeel het pakje shag in beslag nam en dit controleerde, is een mobiele telefoon
aangetroffen. Aan beide gedetineerden is rapport aangezegd. Tijdens de rapportafhandeling hebben beide gedetineerden ontkend iets te maken te hebben met de aangetroffen contrabande en wezen ze elkaar aan. Het uitlezen van het toestel heeft geen
concrete
resultaten opgeleverd. Gelet hierop heeft de directeur beide gedetineerden verantwoordelijk gehouden voor de aangetroffen contrabande.
b. Het gaat om een extra BZT buiten de reguliere BZT. De beslissing om een extra BZT in te trekken is niet onredelijk of onbillijk. De betreffende jurisprudentie waar door de advocaat naar wordt verwezen, geldt niet ten aanzien van extra BZT.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie met uitzondering van de achtste alinea op bladzijde 2 van de uitgewerkte uitspraak: “Volgen de
beklagcommissie kon de directeur ervan uitgaan dat beide gedetineerden op de hoogte waren van de contrabande gezien de manier van uitwisseling”, welke alinea door de beroepscommissie wordt geschrapt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard
en de uitspraak van de beklagcommissie zal op dit punt worden bevestigd met wijziging van de gronden.

Met betrekking tot b:
Klager was een extra BZT toegezegd dat vervolgens nadat het onder a. vermelde had plaatsgevonden door de directeur is ingetrokken.

De beroepscommissie is van oordeel dat ook bij de intrekking van een toegezegd extra BZT in redelijkheid van de directeur kan worden verlangd dat de directeur voorafgaand aan de intrekking een gemotiveerde, kenbare en achteraf toetsbare – dus
schriftelijke – belangenafweging maakt. Bij gebreke daarvan, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en dient deze als kennelijk onredelijk te worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep op dit punt gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen. Zij verklaart het beklag alsnog gegrond en bepaalt dat aan klager bij wijze van tegemoetkoming alsnog een extra BZT
zal worden verleend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden als voormeld. Zij verklaart het beroep ten aanzien van b. gegrond, vernietigt in zoverre de
uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager als tegemoetkoming een extra BZT toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. J.W. Rijkers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven