Nummer: 16/1335/GB
Betreft: [klager] datum: 11 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.L.J. Janssen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, op 6 juni 2016 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling Beheersproblematische gedetineerden van (BPG) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 23 februari 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de locatie De Schie te Rotterdam. Op 26 februari 2016 is hij geplaatst in de BPG van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rotterdam, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 25 februari 2016 is een aanvulling gekomen op het strafdossier. Een officier van justitie heeft toen aan klager gevraagd of hij kroongetuige wil worden. Dat wil klager niet. Klager vindt het heel toevallig dat het Team Nationale Criminele
Inlichtingen (TNCI) hem rond die tijd ook informeerde over liquidatiegevaar. Dat gevaar is namelijk niet nieuw. Het bestaat al jaren en klager heeft gewoon op een reguliere afdeling verbleven. De meldingen zijn niet meer dan roddels van de straat.
Klager heeft zich in detentie altijd veilig gevoeld, ook tijdens de arbeid of bij de imam. Sinds klager is overgeplaatst naar de BPG is hij alleen al in de eerste maand 12 kilo afgevallen. Klager ervaart hier veel stress, omdat hij 22 uur per dag wordt
ingesloten. Het voelt als een strafregime. Het verblijf in de BPG is geestelijk heel zwaar, mede omdat niet bekend is wanneer klager naar een reguliere afdeling wordt overgeplaatst, het is een verblijf voor onbepaalde tijd. Klager heeft soms gezelschap
van medegedetineerden, maar bij hen voelt klager zich niet veilig. Zij zitten daar namelijk vanwege hun agressieve gedrag. Op de BPG zijn 14 cellen, waarvan 13 bezet zijn. Het personeel heeft het druk op de BPG waardoor klager geen alternatief
programma
krijgt aangeboden.
Er is geen hard bewijs dat de aanvulling op het strafdossier samenhangt met de informatie bij het TNCI, maar het is wel erg toevallig dat klager op dezelfde dag is overgeplaatst naar de BPG. Er is begrip voor dat klager voor zijn eigen veiligheid is
overgeplaatst, maar het betreft hier slechts twee anonieme meldingen. Het is niet bekend of de informant betrouwbaar is. Bovendien vindt bij de overplaatsing naar de BPG geen tussentijdse toets plaats. Klager is hier het beoogd slachtoffer en gedurende
de drie maanden dat klager in de BPG verblijft, is er niets nieuws vernomen. Er is geen concreet gevaar en bovendien ontbreekt voor klager het perspectief dat hij weer naar een normale afdeling gaat. Er zijn andere manieren om in klagers veiligheid te
voorzien, bijvoorbeeld verblijf in een kleinere setting of meer controle bij bezoek. Dit kost organisatorisch meer moeite, maar de detentie wordt dan minder zwaar voor klager.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit adviezen van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (Meldpunt GRIP) blijkt het volgende. Vanaf 2012 hebben meerdere incidenten plaatsgevonden die de actuele dreiging richting klager bevestigen. Bij rapport van 6 januari 2016 heeft het Meldpunt
GRIP kenbaar gemaakt dat de dreiging op het leven van klager onverminderd is. Bij rapport van 24 februari 2016 is vervolgens kenbaar gemaakt dat informatie bekend is geworden dat er serieuze plannen zijn om klager van het leven te beroven, door
medegedetineerden dit tegen betaling te laten doen. Door het TNCI is deze informatie op basis van de informant als betrouwbaar aangemerkt. Gezien deze adviezen is besloten klager te selecteren voor de BPG. Het beheer van een inrichting berust ingevolge
artikel 3, derde lid, van de Pbw bij de directeur. De directeur is daarmee verantwoordelijk voor de handhaving van de orde en veiligheid in de p.i. Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Pbw is het opleggen van beperkingen binnen detentie mogelijk,
indien het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dit noodzakelijk maakt. De directeur heeft op basis van voornoemde informatie aangegeven de veiligheid van klager niet meer te kunnen waarborgen op de regulier afdeling.
Vanwege het aanwijsbaar, verhoogd en actueel risico op het leven van klager, van medegedetineerden en van het personeel is een overplaatsing naar de BPG noodzakelijk geweest. De BPG is bedoeld voor gedetineerden die voor een langere periode niet in een
normaal beveiligde inrichting kunnen verblijven. In deze kleine, beperkte setting is het voor de directeur beter om klager, zijn omgeving alsmede zijn contacten te monitoren en daarmee klager een betere bescherming te bieden. De overplaatsing is in het
belang van klager. Als het beheersrisico komt te vervallen, kan klager geselecteerd worden voor een reguliere afdeling.
4. De beoordeling
4.1. De BPG van de p.i. Rotterdam is een huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een inrichting met een regime van algehele
gemeenschap worden geplaatst.
4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.3. Uit het dossier dat is gevoegd bij de bestreden beslissing, waaronder de rapportage van de politiediensten, blijkt dat klager sinds 13 maart 2013 vermeld staat op de zogenoemde GVM-lijst in verband met liquidatiegevaar. Noch de inhoud van het
beroepsschrift, noch de overige stukken in het dossier geven aanleiding te twijfelen over het realiteitsgehalte van de GRIPrapportage. De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers veiligheid verstrekte informatie van februari 2016 in redelijkheid
kunnen aanmerken als een contra-indicatie als bedoeld in 4.2. Derhalve is de beslissing klager vooralsnog te plaatsen in de BPG van de p.i. Rotterdam, een inrichting met een individueel regime, niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. De op de
onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.4. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie als volgt. Thans verblijft klager vijf maanden lang op de BPG. Klager zou de directeur kunnen verzoeken een aangepast programma aan te bieden op deze afdeling.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 juli 2016.
secretaris voorzitter