nummers: 16/314/GV en 16/513/GV
betreft: [klager] datum: 11 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen beslissingen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris) die zijn genomen op 20 januari 2016 (16/314/GV) en 11 februari 2016 (16/513/GV),
alsmede van de onderliggende stukken.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.R. Rommy, op 12 mei 2016 door de beroepscommissie gehoord. Naar aanleiding hiervan zijn schriftelijk vragen gesteld aan de Staatssecretaris. Een afschrift van het antwoord daarop van 3 juni 2016 is op 16
juni 2016 naar klager en zijn raadsman verstuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Staatssecretaris heeft klagers verzoeken tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep met nummer 16/314/GV als volgt toegelicht.
Het verzoek was gebaseerd op medische en psychische gronden, maar de beslissing betreft alleen een afwijzing op medische gronden. Door de medisch adviseur en de selectiefunctionaris wordt getracht niet in te gaan op een eerder advies van 19 augustus
2014 waarin de psychische kant van klagers problematiek is beschreven, waaronder de onevenredige schade die klager zal oplopen bij een lang verblijf in detentie. Ook de beroepscommissie gaat in haar eerdere uitspraken niet in op het verschil tussen
medische en psychische gronden. Hoewel de beroepscommissie geen arts is, kan zij wel vaststellen of een procedure op de juiste manier is gevolgd.
In maart 2015 is een indicatiestelling aangevraagd voor plaatsing in een FPK. Volgens inrichtingspsycholoog Van der B. is dit afgewezen, terwijl later is gebleken dat de indicatiestelling wel is afgegeven en dat klager voor 6 april 2015 geplaatst had
moeten worden. Na herhaalde verzoeken aan Van der B. om de documenten betreffende de afwijzing, heeft klager op 23 december 2015 uiteindelijk een kopie van een document ontvangen waarin belangrijke gegevens ontbraken en waar stukken uit geknipt waren.
Tegen het achterhouden van de stukken heeft klager eerder een bezwaarprocedure gevoerd waarin hij gelijk heeft gekregen. Klager heeft ook een kopie van een document van het NIFP ontvangen, maar hij begrijpt niet waarom het NIFP om een advies zou zijn
gevraagd, omdat er op 6 maart 2015 al een indicatiestelling was afgegeven. Uit een in november 2015 verkregen document blijkt dat de medisch adviseur op 7 juli 2015 heeft aangegeven dat wat haar betreft een FPA met een enkelband een optie is. Dit is
volledig in lijn met de detentieongeschiktheid waar zij in augustus 2014 over rapporteerde.
Er wordt regelmatig geïnsinueerd dat klager dingen weigert. Om die reden heeft hij de psycholoog, de medische dienst en de afdeling D&R om een toelichting gevraagd. Deze heeft hij nooit ontvangen. Klager krijgt fysiotherapie, maar deze fysiotherapeut
is
geen psychosomatisch therapeut en het soort behandeling dat klager nodig heeft is volgens zijn fysiotherapeut in een inrichting niet mogelijk. Ook de afwijzing op medische gronden is dus onjuist. Klager heeft drie maanden geleden van een arts in het
ziekenhuis gehoord dat hij een behandeling moet ondergaan, maar er is thans nog niets daartoe ondernomen.
Het beroep met nummer 16/513/GV is als volgt toegelicht.
De casemanager heeft het verzoek opnieuw voorgelegd, omdat de afwijzende beslissing was gebaseerd op medische gronden en niet op psychische gronden. Na anderhalf jaar wordt eindelijk erkend dat klagers medische toestand te wijten is aan zijn PTSS en
dat
alleen behandeling van zijn PTSS zal leiden tot het afnemen van zijn klachten. Echter wordt gesteld dat klager weigert mee te werken aan een behandeling. In oktober 2014 is klager geplaatst in de FPK te Assen. Na zes weken werd hij weggestuurd omdat
hij
zijn delict ontkende. Derhalve kon klager niet behandeld worden. Dat staat echter los van elkaar. Het was moeilijk voor klager om in te gaan op de traumatiserende omstandigheden maar dit is juist een symptoom van PTSS. Er was geen sprake van weigering
van de behandeling. Na zijn terugplaatsing naar Scheveningen en Zoetermeer is aan hem niet meer een behandeling voor zijn PTSS aangeboden. De reden dat klager telkens om strafonderbreking verzoekt, is om zelf een kliniek te kunnen bezoeken.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing met nummer 16/314/GV als schriftelijk volgt toegelicht.
Door het Bureau Individueel Medisch Adviseur (BIMA) is aangegeven dat er ten opzichte van de situatie in 2015, toen klager ook tweemaal om strafonderbreking heeft verzocht, weinig veranderd is in de medische situatie. De benodigde zorg kan in detentie
verleend worden waardoor het BIMA heeft aangegeven geen medische gronden voor strafonderbreking te zien. Uit de indicatiestelling en de informatie van het PPC Haaglanden volgt dat klager, in het kader van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw, was
geplaatst in de FPK Assen maar dat een behandeling niet haalbaar was omdat klager niet heeft willen ingaan op zijn verleden. Er is dus wel degelijk getracht om klager te behandelen in het kader van zijn psychische klachten. In de adviezen van het IMA
van 24 december 2015 en 14 januari 2016 wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een medisch c.q. psychische situatie die acuut verholpen of behandeld moet worden binnen detentie waardoor een strafonderbreking niet geïndiceerd is.
Met betrekking tot de afwijzende beslissing van 11 februari 2016 (16/513/GV) is het volgende aangevoerd. Klager heeft op psychische gronden verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden. Het IMA toetst ook de psychische gronden. Er is een
negatief advies afgegeven op grond van de laatste gegevens uit het microhis-dossier en de brieven van de revalidatiearts. De klachten zijn alleen te behandelen als de PTSS wordt behandeld, hetgeen klager weigert. Uit de indicatiestelling en de
informatie van het PPC Haaglanden volgt dat klager, in het kader van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw, was geplaatst in de FPK Assen maar dat een behandeling niet haalbaar was. Er is dus wel getracht om klager te behandelen in het kader van zijn
psychische klachten. In de adviezen van het IMA van 24 december 2015 en 14 januari 2016 wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een medisch c.q. psychische situatie die acuut verholpen en/of behandeld moet worden.
Op klagers verzoeken zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verzoeken, omdat er volgens de medisch adviseur geen medische noodzaak is.
De medisch adviseur heeft op 24 december 2015 en 14 januari 2016 aangegeven dat er geen medische of psychische redenen zijn om strafonderbreking aan klager te verlenen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden met aftrek, wegens – kort gezegd – een drugsdelict. Sinds 2 november 2011 ondergaat klager de gevangenisstraf in het kader van de WOTS in Nederland. De wettelijk
vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 22 december 2017. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen en in totaal 63 dagen vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder te ondergaan.
Drie eerdere beroepen van klager tegen afwijzing van verzoeken om strafonderbreking zijn ongegrond verklaard (RSJ 13 maart 2015, 15/461/GV, RSJ 9 november 2015, 15/2674/GV en RSJ 8 december 2015, 15/3680/GV).
Klager heeft opnieuw verzocht om strafonderbreking om buiten detentie de juiste hulp voor zijn klachten te kunnen vinden. Klager voert aan dat hij wel fysiotherapie krijgt, maar geen psychosomatische fysiotherapie zoals is geadviseerd door de
revalidatiearts.
Naar aanleiding van deze verzoeken heeft de Staatssecretaris de medisch adviseur opnieuw om advies gevraagd. In de adviezen van 24 december 2015 en 14 januari 2016 geeft de medisch adviseur – zakelijk weergegeven – aan dat bij het beoordelen of
strafonderbreking noodzakelijk is, altijd de algehele gezondheidstoestand van de gedetineerde, dus zowel de somatische als de psychische toestand, wordt betrokken. Uit de medische gegevens in het medisch dossier blijkt weinig veranderd te zijn de
laatste maanden. De psychische situatie, waarvoor klager niet binnen detentie behandeld wil worden, blijft hetzelfde. Voor zijn rugklachten is fysiotherapie geadviseerd door de revalidatiearts. Op basis van de laatste gegevens uit het microhis-dossier
en de brieven van de revalidatiearts blijkt dat de klachten alleen te behandelen zijn als de PTSS wordt behandeld, hetgeen klager weigert. Nu er verder geen sprake is van een medische c.q. psychische situatie die acuut verholpen of behandeld dient te
worden binnen detentie, is er geen reden voor strafonderbreking.
Uit het antwoord van de klinisch psycholoog van 3 juni 2016 volgt dat PTSS bij klager niet in voldoende mate kan worden vastgesteld. Daarom is hem geadviseerd om een second opinion aan te vragen. Tevens volgt hieruit dat PTSS in beginsel behandeld kan
worden binnen de detentiesituatie. Op basis hiervan overweegt de beroepscommissie dat de verzochte strafonderbreking niet noodzakelijk is voor klagers behandeling van PTSS. Evenmin is gebleken dat strafonderbreking noodzakelijk is voor enige andere
behandeling van klager. Gelet op het vooroverwogene oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzende beslissingen niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt noch is sprake van strijd met de wet of andere in de inrichting geldende
regelgeving. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
Voor zover klagers beroepen betrekking hebben op zijn detentie(on)geschiktheid en/of beslissingen/verzoeken op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, derde lid, Pbw is dit in de onderhavige procedures niet aan de orde.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 juli 2016.
secretaris voorzitter