nummer: 01/419/GM
betreft: [klager] datum: 2 juli 2001
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 28 februari 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C.R. Rijk, advocate teAlkmaar, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Toorenburgh, unit Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder het op 21 februari 2001 opgemaakte verslag van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2001, gehouden in het huis van bewaring De Leuvense Poort te 's-Hertogenbosch, is klager gehoord. Zijn raadsman mr. drs. E. Beekhuis, advocaat te Alkmaar, heeft schriftelijk laten wetenverhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. De aan de p.i. Toorenburgh, unit Zuyder Bos verbonden tandarts is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 27 december 2000, betreft het door de tandarts niet door een nieuwe brug vervangen van een etsbrug.
2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft het volgende aangevoerd:
Hij heeft zo'n anderhalf jaar geleden in de gevangenis te Zutphen een brug gekregen voor zijn linker boventand. Eerder had hij hier een plaatje voor, maar dit viel er regelmatig uit. De tandarts heeft hem toen al gezegd dat die brughet maar een paar jaar zou houden. Klager dacht toen hij in de p.i. Zuyder Bos klachten kreeg dat hij een nieuwe brug aangemeten zou kunnen krijgen. Dit was in de p.i. te Zutphen immers ook geen probleem geweest. Hij was dan ookzeer verbaasd toen de inrichtingstandarts weigerde de brug te vervangen.
Niets duidt er op dat de tandarts van Zuyder Bos inlichtingen heeft ingewonnen bij de tandarts te Zutphen. Ook is niet gebleken van een bemiddelingspoging. Er is slechts gekeken naar het verstrekkingenpakket en niet naar eeneventuele noodzaak tot het plaatsen van een nieuwe brug.
Klager wil als hij vrij komt bij zijn eigen tandarts een implantaat laten zetten, omdat hij alles al geprobeerd heeft. Hij heeft een plaatje gehad en een brug, maar niets bleef lang zitten.
Hij kan het met deze brug echter niet meer uithouden tot het einde van zijn detentie. De huidige constructie geeft veel pijn bij het eten en bij het schoonhouden van zijn gebit. Hij voelt dat de brug los zit en durft soms niet meerin voedsel te bijten uit angst dat de brug af zal breken. Harde dingen zoals appels of chocola eet hij sowieso niet meer. Bovendien is het omringende tandvlees geïrriteerd.
Klager wil de brug desnoods zelf betalen.
De tandarts heeft tegenover de tandheelkundig adviseur het volgende standpunt ingenomen.
Klager heeft een redelijk onderhouden gebit met matig parodontium (dit is het weefsel dat het steunapparaat vormt voor de tand in de kaak). Er is een groot diasteem (dit is de ruimte tussen twee opeenvolgende elementen) in zijnbovenfront waarbij de ontbrekende tand met een dummie middels een etsbrug is teruggeplaatst. Door de grote tussenruimte van ongeveer dertien millimeter blijft er nog een behoorlijk centraal diasteem bestaan.
3. De beoordeling
Een gedetineerde kan blijkens artikel 28, eerste lid, PM een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Met de inrichtingsarts wordt gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners diedoor de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken. Tot die hulpverleners behoort blijkens de Nota van toelichting bij die bepaling ook de aan de inrichting verbonden tandarts.
Blijkens artikel 28, tweede lid, PM wordt onder medisch handelen verstaan enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de inrichtings(tand)arts in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van degedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen, alsmede enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van deindividuele gezondheidszorg.
Het door de tandarts niet vervangen van een etsbrug van klager door een nieuwe brug valt gelet op het voorgaande onder medisch handelen als bedoeld in artikel 28 PM. Klager zal derhalve worden ontvangen in zijn beroep.
Vast is komen te staan dat de brug die op de plaats van klagers linker bovenvoortand zit, wat los zit. De beroepscommissie is van oordeel dat van een noodzaak om tot een spoedige vervanging over te gaan, niet is gebleken. Blijkensartikel 5 van de instructie behorende bij en deel uitmakende van de overeenkomst tot het verrichten van tandheelkundige diensten tussen de Staat der Nederlanden en de voor de tandheelkundige verzorging verantwoordelijke tandarts,dienen prothetische behandelingen in eerste instantie gericht te zijn op herstel van de kauwfunctie. Niet gebleken is dat de bestaande brug dermate slecht was of is dat de kauwfunctie zodanig verstoord is dat vervanging van de brugnoodzakelijk is voor het herstel van de kauwfunctie. Bovendien kan klager, op het moment dat de brug het daadwerkelijk begeeft en eruit valt, verzoeken om een nieuwe brug.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden tandarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegdenorm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en drs. P. Hanedoes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 2 juli 2001.
secretaris voorzitter