Nummer: 17/1276/GB
Betreft: […] datum: 26 september 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.B.M. Poppelaars, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 april 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 9 maart 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 6 december 2016 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij het Penitentiaire Coördinatie- en Trainingscentrum (PCT) van de p.i. Breda, locatie Middelburg. Vanaf 1 januari 2017 is klager administratief ondergebracht bij de Extramurale Detentie (EMD) van de p.i. Middelburg. Op 7 maart 2017 is klager teruggeplaatst naar de p.i. Middelburg. Op 10 maart 2017 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. Op 6 juni 2017 is klager in vrijheid gesteld.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers p.p. is beëindigd omdat een hennepkwekerij is aangetroffen in een woning van hem en hij zich na daartoe te zijn opgeroepen niet zou hebben gemeld bij de politie voor verhoor. Klager heeft echter wel een verklaring willen afleggen bij de politie, terwijl uit niets is gebleken dat hij voor verhoor is opgeroepen. Hij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de aanwezigheid van de hennepkwekerij, nu hij meerdere panden bezit en het betreffende pand al vijftien jaar aan derden verhuurde. Klager ontkent enige betrokkenheid bij de hennepkwekerij en betwist dat het feit is gepleegd tijdens klagers deelname aan het p.p. De selectiefunctionaris is in bezwaar niet ingegaan op de door de raadsman aangevoerde gronden, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Bovendien is niet gewacht op de aanvulling van de gronden van het bezwaar. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder c., van de Penitentiaire Maatregel (Pm) wordt op straffe van beëindiging van het p.p. als algemene voorwaarde gesteld dat geen strafbaar feit mag worden gepleegd. Ten aanzien van klager is slechts sprake van een verdenking die (nog) onvoldoende is om te voldoen aan de eisen van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering om klager formeel als verdachte aan te merken. Een enkele verdenking kan niet zonder meer leiden tot beëindiging van het p.p., nu ook de omstandigheden van het geval meegewogen dienen te worden. Voor zover klager de voorwaarden van het p.p. al niet zou hebben gehouden, had kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Er heeft geen goede belangenafweging plaatsgevonden. Klagers p.p. verliep goed en de einddatum van zijn detentie naderde. Klager beschikt niet over rapportage van de politie omtrent de hennepkwekerij en het selectieadvies van de directeur.
3.2. De selectiefunctionaris heeft daarop als volgt gereageerd. Het beroepschrift van 18 april 2017 richt zich tegen een uitspraak van de commissie van toezicht en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. In de bezwaarfase is klager in de gelegenheid gesteld gronden aan te vullen. Deze gelegenheid is vervolgens niet ook nog apart aan de raadsman geboden.
Uit navraag bij de politie is gebleken dat klager als verdachte is aangemerkt en als zodanig is opgeroepen voor verhoor. Per brief is klager opgeroepen om op vrijdag 3 maart 2017 om 14:00 te verschijnen. Klager heeft hierop niet gereageerd en is niet bij de politie verschenen. Vervolgens is klager op 14 april 2017 verhoord in de p.i. Middelburg. Wanneer het onderzoek naar klagers verdenking zal zijn afgerond is nog onbekend.
Klager in beginsel verantwoordelijk voor hetgeen in zijn pand gebeurt. Dit geldt ook wanneer hij gedetineerd is. Een verdenking is voldoende voor het beëindigen van een p.p., zo blijkt ook uit jurisprudentie van de RSJ.
4. De beoordeling
4.1. Anders dan door de raadsman zelf is aangegeven, richt het beroepschrift van
18 april 2017 zich – blijkens de bijlage – kennelijk tegen de beslissing op bezwaar van de selectiefunctionaris d.d. 13 april 2017. Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure in bezwaar gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu de beslissing tot beëindiging van klagers p.p. in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. In het kader van de beroepsprocedure zijn alle stukken aan partijen verstrekt.
4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Pm zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.3. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris blijkt dat klager als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt en derhalve zijn deelname aan het p.p. is beëindigd. Zoals de beroepscommissie eerder heeft geoordeeld, is ingevolge artikel 9, eerste lid, onder c., van de Pm de verdenking van een strafbaar feit tijdens deelname aan een p.p. reeds redengevend voor de beëindiging daarvan (zie bijvoorbeeld RSJ 23 april 2012, 12/631/GB). De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 26 september 2017.
secretaris voorzitter