Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1102/GA , 14 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:14-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

nummer:   17/1102/GA

 

betreft:     [klager]                                                                              datum: 14 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

 

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

 

gericht tegen een uitspraak van 24 maart 2017 van de beklagcommissie bij voormelde p.i. gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.


Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
    Het beklag betreft het insluiten van klager op momenten dat hij niet deelneemt aan het dagprogramma (de arbeid).

    De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming van € 50,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
     

  2. De standpunten van de directeur en klager
    De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager acht zichzelf arbeidsongeschikt. Deze term wordt in de inrichting niet gehanteerd. Dit heeft een positief effect. Bij arbeidsongeschiktheid voor het reguliere werk zal in de inrichting worden gezocht naar passend werk. Gedetineerden die ziek zijn, worden uitgesloten van werk voor zover de ziekte het werken belemmert. Op

    9 januari 2017 deelt de medische dienst desgevraagd mede dat klager niet arbeidsongeschikt is. Klager reageert hier boos op. Naar aanleiding van een klacht heeft klager op 31 januari 2017 een gesprek met het hoofd zorg. Klager voelt zich niet serieus genomen.

    Op 1 februari 2017 wordt klager officieel ziekgemeld door de medische dienst. Naar aanleiding van de beklagzitting van 24 februari 2017 over zijn arbeidsongeschiktheid is het dagprogramma doorgenomen en klager extra luchten aangeboden, ook kon hij meedoen met de sport. Tijdens deze uren hoefde klager niet achter de deur. Klager wilde hier echter niet aan meewerken en de zitting van de beklagcommissie afwachten. Klager stelt tevens dat hij onterecht in een huis van bewaring heeft verbleven en daardoor een ander dagprogramma heeft met meer uren achter de deur. Klager is op 27 februari 2017 geselecteerd voor een gevangenis en op de wachtlijst geplaatst. Op 9 maart 2017 is hij overgeplaatst naar de gevangenisafdeling van de inrichting. De inrichting pleegt voldoende inspanningen om klager zo min mogelijk achter de deur te laten zitten. Dat klager niet wil meewerken aan de hem geboden extra lucht- en sportmomenten valt de inrichting niet te verwijten. Door klager meer vrijheden te verlenen dan andere gedetineerden, zou rechtsongelijkheid ten opzichte van andere gedetineerden ontstaan.
    Klager rekent zich rijk. Voor gedetineerden die ziek zijn geldt altijd een aangepast programma. Daarbij hebben de gedetineerden de keuze: of meedoen aan sport of insluiten.
    Klager heeft 20 uur arbeid in de week. Voor de periode dat hij niet aan de arbeid deelnam heeft hij € 2,44 per dag ontvangen. Klager is tot zijn overplaatsing op 9 maart 2017 ziekgemeld gebleven.

    Klager heeft zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
     

  3. De beoordeling
    Onder meer in RSJ 27 september 2016, 16/2844/GA en 16/2826/GA heeft de beroepscommissie bepaald dat in een regime van beperkte gemeenschap gedetineerden die niet gemeenschappelijk aan de activiteiten deelnemen zich ophouden in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte. Deze regel geldt niet voor gedetineerden die door structurele omstandigheden, zoals arbeidsongeschiktheid voor onbepaalde tijd, niet aan de arbeid kunnen deelnemen. De directeur heeft ten aanzien van deze gedetineerden de inspanningsverplichting hen in staat te stellen zich gedurende de arbeidsuren buiten hun verblijfsruimte op te houden en hen zoveel mogelijk een vervangend programma aan te bieden.

    Klager stelt in zijn klacht van 24 februari 2017 dat hij van maandag tot vrijdag te veel achter de deur wordt geplaatst. In de toelichting tijdens de beklagzitting van 23 maart 2017 geeft klager aan dat hij arbeidsongeschikt is en tevens dat hij als afgestrafte op de gevangenisafdeling had moeten worden geplaatst waarbij hij minder lang achter de deur had moeten zitten.

    De beroepscommissie stelt vast dat klager op 1 februari 2017 door de medische dienst arbeidsongeschikt is verklaard, en hem naar aanleiding van de beklagzitting van

    24 februari 2017 een alternatief programma is aangeboden. Aangenomen moet worden dat vanaf 1 februari 2017 sprake is van een structurele onmogelijkheid voor klager de opgedragen arbeid te verrichten en bestond er geen grond meer klager tijdens arbeidsuren achter de deur te plaatsen. Het beroep van de directeur zal op dit punt dan ook ongegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagrechter zal, onder aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

    De klacht betreft eveneens dat klager zo lang in het huis van bewaring heeft gezeten terwijl hij afgestraft was, waardoor hij langer achter de deur heeft moeten zitten.  De beklagcommissie heeft op dit punt geen beslissing genomen en de beroepscommissie zal dit punt uit proceseconomische overwegingen in eerste en hoogste instantie afdoen.

    Voor zover de klacht dit punt betreft overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager is, zoals blijkt uit de toelichting van de directeur, op 27 februari 2017 geselecteerd voor een gevangenis en op de wachtlijst is geplaatst. Op 9 maart 2017 is hij overgeplaatst naar de gevangenisafdeling van de inrichting. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de inrichting onvoldoende inspanningen heeft verricht om klager over te plaatsen. Voor zover klager hierdoor mogelijk te lang achter de deur heeft gezeten, kan dat de directeur niet worden tegengeworpen. Op dit punt zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagrechter, voor zover de beklagcommissie in haar beoordeling dit punt heeft betrokken, worden vernietigd. Het beklag van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in de ongegrondverklaring van het beklag aanleiding de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming aan klager te matigen en stelt deze vast op € 25,=.

     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
    Zij verklaart het beroep voor wat betreft klagers verblijf in een huis van bewaring gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag wat betreft dit onderdeel ongegrond.
    Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.

     

    Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 14 september 2017

     

     

                            secretaris                                                    voorzitter

     

     

Naar boven