Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/0222/GM, 6 juli 2001, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/222/GM

betreft: [klager] datum: 6 juli 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 30 januari 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuw Vosseveld te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het op 24 januari 2001 opgemaakte verslag van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2001, gehouden in het huis van bewaring De Leuvense Poort te 's-Hertogenbosch, is klager gehoord.
De tandarts verbonden aan de p.i. Nieuw Vosseveld heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 27 oktober 2000, betreft het door de tandheelkundig adviseur niet verstrekken van een machtiging aan de tandarts voor het plaatsen van eenkroon bij klager.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht:
Er was een originele kies van hem afgebroken. Hiervoor in de plaats wilde hij een kroon laten plaatsen, omdat er voedsel in het gat achterbleef. Klager is toen naar de inrichtingstandarts gegaan. Die zei hem dat hij een machtigingvoor het plaatsen van een kroon ging aanvragen, omdat hij klagers gebit goed vond. Die tandarts is daarna vervangen door een andere. De nieuwe tandarts wilde eerst foto's maken. De aanvraag voor de kroon is toen alsnog afgewezen.Het wortelkanaal was goed geconserveerd en klager kon met de plaatsing van de kroon wachten tot na zijn detentie. Klagers einddatum is echter pas in 2005.
Inmiddels is de kroon wel geplaatst, maar klager heeft hiervoor zelf de kosten ter hoogte van f. 900,= betaald.
Vóór zijn detentie was hij particulier verzekerd met een aanvullende verzekering. Hij wil zijn gebit goed in orde houden. Hij ging standaard elk half jaar naar de tandarts voor controle. Daarnaast ging hij ook nog naar de tandartsals er bijvoorbeeld een gaatje gevuld moest worden. Toen hij in detentie kwam heeft hij gevraagd of hij een extra verzekering af kon sluiten voor tandartskosten, maar dat kon niet. Ze hebben hem toen gezegd dat een aanvullendeverzekering tijdens een verblijf in een penitentiaire inrichting ook niet nodig is, omdat alles vergoed wordt.
Uiteindelijk heeft hij op eigen kosten gekregen wat hij wilde, maar buiten detentie had hij nooit met de kosten van f. 900,= opgezadeld gezeten, omdat hij daarvoor (particulier) verzekerd was met een aanvullende verzekering. Hij zoudan slechts 25% van de kosten hebben hoeven betalen.
Op zich heeft de tandarts hem goed geholpen, maar het gaat hem om de kosten.

De tandarts heeft het volgende standpunt ingenomen:
Er is aan de tandheelkundig adviseur een machtiging aangevraagd, doch deze is afgewezen, met als reden voor de afwijzing dat de bijzondere verrichting geen deel uitmaakt van het verstrekkingenpakket.
Inmiddels is de kroon op kosten van klager geplaatst. De klacht betreft derhalve het wel of niet verkrijgen van een bijdrage in de kosten van de geplaatste kroon.

3. De beoordeling
De aan de inrichting verbonden tandarts heeft bij de tandheelkundig adviseur een aanvraag tot machtiging voor het uitvoeren van een bijzondere verrichting ingediend. De beroepscommissie is van oordeel dat de tandarts hiermee gedaanheeft wat in zijn macht lag. De aanvraag is door de tandheelkundig adviseur afgewezen en de machtiging is niet verleend, omdat de bijzondere verrichting op grond van de instructie behorende bij en deel uitmakende van de overeenkomsttot het verrichten van tandheelkundige diensten tussen de Staat der Nederlanden en de voor de tandheelkundige verzorging verantwoordelijke tandarts geen deel uitmaakt van het verstrekkingenpakket.
Klagers klacht betreft dan ook niet het handelen van de inrichtingsarts, maar de beslissing van de tandheelkundig adviseur tot het niet verstrekken van een machtiging aan de inrichtingstandarts tot het plaatsen van een kroon bijklager. Nu de klacht niet een medisch handelen van de aan de inrichting verbonden tandarts betreft als bedoeld in artikel 28 PM zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

De beroepscommissie merkt overigens nog op dat, nu moet worden uitgegaan van de juistheid van de beslissing geen machtiging aan de tandarts te verstrekken, de vraag open blijft of er in dit geval geen reden was geweest voor eenmachtiging terzake van een bijzondere verrichting. Gelet op klagers strafrestant en het onderhoud van diens gebit dringt zich overigens de vraag op of niet in detentie een tandheelkundige behandeling mogelijk zou dienen te zijn opde basis waarop deze, gelet op de door klager afgesloten verzekering, in de vrije maatschappij mogelijk zou zijn.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en drs. P. Hanedoes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 6 juli 2001.

secretaris voorzitter

Naar boven