Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1500/GB, 18 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:           17/1500/GB

Betreft:  [Klager]           datum: 18 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 mei 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.           De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject ongegrond verklaard.

 

2.           De feiten

2.1.        Klager is sedert 25 oktober 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Op 23 juni 2017 is klager voor deelname aan een p.p. geselecteerd, in het kader waarvan hij op 26 juni 2017 administratief is ondergebracht bij de Extramurale Detentie (EMD) Vught.

 

2.2.        Bij uitspraak van 8 augustus 2017, met nummer VU-2017-000760, van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Vught, is klagers beklag betreffende het feit dat zijn afspraken met de psycholoog op 4 en 11 april 2017 niet zijn doorgegaan, deels ongegrond verklaard en is klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klager is niet in beroep gekomen waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

 

3.           De standpunten

3.1.        Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft reeds in september 2016 verzocht in aanmerking te komen voor een gestapeld traject. De eerst mogelijke datum waarop klager voor een gestapeld traject in aanmerking kwam was 26 december 2016. De politie en de officier van justitie hadden geen bezwaar tegen een gestapeld traject. De reclassering evenmin, doch adviseerde klager een behandeling te doen ondergaan teneinde een risico op letselschade uit te sluiten. Klager heeft zich bereid verklaard hieraan zijn medewerking te verlenen. De directeur van de p.i. Vught adviseerde niettemin negatief, als gevolg waarvan de selectiefunctionaris evenzo heeft beslist. In februari 2017 is de behandeling, die op het opstellen van een delictanalyse en risicotaxatie, alsmede op het werken aan zijn problematiek is gericht, aangevangen. Klagers behandelaar heeft te kennen gegeven dat de behandeling in een z.b.b.i. zou kunnen worden voortgezet. De directeur van de p.i. Vught heeft echter te kennen gegeven dat dit, wellicht vanwege financiële afwegingen, niet zijn voorkeur heeft. De selectiefunctionaris heeft vervolgens beslist dat klager de behandeling diende af te ronden alvorens hij in een z.b.b.i. zou kunnen worden geplaatst. Door een wisseling van klagers casemanagers en nadien van zijn behandelaren heeft de aanvang van zijn behandeling veel vertraging opgelopen. Inmiddels zijn ruim acht maanden verstreken sinds klager heeft verzocht voor een gestapeld traject in aanmerking te komen en wordt hem nog steeds tegengeworpen dat de delictanalyse en risicotaxatie nog niet zijn afgerond. De selectiefunctionaris heeft te kennen gegeven na afronding hiervan bereid te zijn een nieuw verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. in het kader van een gestapeld traject in behandeling te nemen. Klagers behandelaar heeft op 12 april 2017 te kennen gegeven dat de behandeling een maand later zou kunnen worden afgerond. De wekelijks geplande afspraken met de psycholoog vinden echter regelmatig geen doorgang, omdat de inrichting herhaaldelijk andere activiteiten tegelijkertijd doet plaatsvinden. Inhaalmomenten worden niet geboden, als gevolg waarvan klager beklag heeft ingesteld. De selectiefunctionaris stelt enerzijds dat, nu niet duidelijk is hoe de pervasieve ontwikkelingsstoornis PDD-NOS waarmee klager is gediagnosticeerd in relatie tot het delict staat, geen inschatting van het recidiverisico kan worden gemaakt. Anderzijds stelt de selectiefunctionaris dat de kans dat klager in de toekomst een soortgelijk delict als het onderhavige zal plegen, klein is. Voor zover de selectiefunctionaris aanvoert dat de kans op gewelddadig gedrag binnen een eventuele toekomstige relatie hoger is ingeval klager geen inzicht in zijn problematiek krijgt, wordt niet toegelicht op basis waarvan deze conclusies worden getrokken, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Voor zover het risico op letselschade zonder behandeling niet zou zijn uit te sluiten, merkt klager op dat hij met volle inzet een behandeling ondergaat en dat deze inmiddels afgerond had moeten zijn. Klager gedraagt zich reeds jaren als een modelgedetineerde en heeft nimmer opdrachten genegeerd. Met betrekking tot de vrees dat klager zich niet aan opgelegde voorwaarden zal houden, stelt klager dat dit in de fase van de detentiefasering door de bevoegde autoriteiten kan worden gecontroleerd, mits hem hiertoe de kans wordt geboden. Indien klager een nieuwe relatie zou aangaan, zou hij hierin kunnen worden begeleid. Dat klager in het kader van zijn strafzaak niet aan het pro justitia-onderzoek, het onderzoek van het Pieter Baan Centrum (PBC) en een intakegesprek bij een forensische polikliniek heeft meegewerkt, kan een afwijzing van zijn verzoek voor een gestapeld traject in aanmerking te komen, niet rechtvaardigen. In het huidige traject in het kader van de detentiefasering werkt klager immers volledig mee. Dit traject, dat loopt sinds klager in september 2016 heeft verzocht voor een gestapeld traject in aanmerking te komen, heeft buiten zijn toedoen vele maanden vertraging opgelopen. Verzoeken aan de selectiefunctionaris om tot een spoedige beslissing te komen, zijn niet gehonoreerd. Zoals de beroepscommissie overwoog in RSJ 23 november 2009, 09/2041/GA, mogen bureaucratische perikelen die buiten de schuld van de gedetineerde om plaatsvinden, diens fasering niet in de weg staan. Namens klager wordt om toekenning van een financiële tegemoetkoming verzocht.   

3.2.        De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Voor zover klager aanvoert dat het traject buiten zijn toedoen is gestagneerd, merkt de selectiefunctionaris op dat uit adviezen is gebleken dat klager in het verleden heeft geweigerd aan pro justitia-onderzoek mee te werken, dat hij slechts minimaal heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC en dat hij tot september 2016 heeft geweigerd aan een intakegesprek bij een forensische polikliniek mee te werken. Pas toen detentiefasering in beeld kwam, heeft klager zich bereid verklaard aan behandelingen en onderzoek mee te werken. Dat klagers opstelling ten aanzien van het meewerken aan onderzoeken verklaarbaar zou zijn in het kader van zijn strafzaak, is niet juist, nu klagers detentie reeds begin 2015 is aangevangen. Vanwege de aard en ernst van het door klager gepleegde delict is het van groot belang dat een delictanalyse en inschatting van het recidiverisico plaatsvindt alvorens tot plaatsing in een z.b.b.i. wordt overgegaan. Navraag bij de inrichting heeft opgeleverd dat de behandeling vordert en dat de behandelaar een verslag opmaakt van de stand van zaken. De bevindingen in dit verslag zullen in het Multidisciplinair Overleg (MDO) worden besproken, waarna een vervolgbeleid zal worden opgesteld en zal worden bezien of klager alsnog voor een gestapeld traject in aanmerking kan komen.

3.3.        Over klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. en aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject zijn de volgende adviezen uitgebracht. De reclassering heeft geadviseerd klager voor een gestapeld traject in aanmerking te doen komen, waarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling, een drugs- en alcoholverbod en een locatiegebod, te monitoren door middel van elektronisch toezicht, wordt geadviseerd. De officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland heeft geen bezwaar tegen het verlenen van vrijheden in het kader van een gestapeld traject. De directeur van de p.i. Vught adviseert negatief, omdat de psycholoog en de behandelaar hebben aangegeven dat, teneinde een goede risicoanalyse/risicotaxatie te kunnen doen, een delictscenario dient te worden opgesteld waarbij risicofactoren duidelijk worden en waarvan het verloop grotendeels van het tempo en de mate waarin klager hieraan meewerkt, afhankelijk is. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.  

 

4.           De beoordeling

4.1.        Hoewel klager op 23 juni 2017 voor deelname aan een p.p. is geselecteerd, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk beoordelen, nu namens klager om een financiële tegemoetkoming is verzocht.

4.2.        In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3.        Klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. en aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject is afgewezen, omdat eerst een op delictanalyse en risicotaxatie gerichte behandeling diende te worden opgestart. Bezien zou moeten worden wat de invloed is geweest van de bij klager gediagnosticeerde PDD-NOS op het door hem gepleegde delict, zodat een inschatting van de risico’s op recidive en letselschade zou kunnen worden gemaakt. Onweersproken is dat klager sinds september 2016 heeft meegewerkt aan het opstarten van een dergelijke behandeling. In januari 2017 heeft een intakegesprek bij de Reinier van Arkel-kliniek plaatsgevonden, waarna in februari 2017 een behandeling aldaar is aangevangen. Op 12 april 2017 heeft klagers behandelaar te kennen gegeven in de afrondende fase van de behandeling, althans van de delictanalyse te zitten.

4.4.        Bij deze stand van zaken is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de behandeling waaraan klager deelneemt in een z.b.b.i. geen doorgang zou kunnen vinden. De enkele verwijzing naar het advies van de directeur van de p.i. Vught van 23 februari 2017, waarin de directeur aangeeft dat het in een z.b.b.i. doorgang laten vinden van de behandeling niet de voorkeur geniet, acht de beroepscommissie daartoe ontoereikend. Dit geldt temeer nu klager zich kennelijk reeds sinds september 2016 bereidwillig heeft getoond aan (het opstarten van) een behandeling mee te werken en overigens geen bezwaren tegen fasering naar een gestapeld traject zijn gebleken. Dat klager in het verleden niet of minimaal aan onderzoeken in het kader van zijn strafzaak heeft meegewerkt, doet aan het voorgaande niet af.

4.5.        Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dient de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris wegens een gebrek aan goede motivering als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal, nu klager op 23 juni 2017 voor deelname aan een p.p. is geselecteerd en hieraan sinds 26 juni 2017 ook daadwerkelijk deelneemt, niet worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu voldoende aannemelijk is dat klager aanvankelijk geen of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn behandeling, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

 

5.           De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 18 september 2017.

 

 

                     secretaris                                                        voorzitter

 

.

 

 

 

 

 

 

 

                     secretaris                                                        voorzitter

 

Naar boven