nummer: 17/1318/TA
betreft: [klager] datum: 22 september 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 april 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. D.W.H.M. Wolters.
Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.
Op 18 juli 2017 is namens het hoofd van de inrichting verzocht de behandeling van het beroep aan te houden, omdat geen vertegenwoordiger ter zitting kon verschijnen.
De beroepscommissie heeft het verzoek om aanhouding ter zitting vooralsnog afgewezen en beslist van het verhandelde ter zitting verslag op te maken.
Op 24 juli 2017 zijn van het hoofd van de inrichting nadere inlichtingen ontvangen. Een kopie hiervan is verzonden aan klager en zijn raadsman. Klagers raadsman heeft ter zitting twee Pro Justitia rapporten overgelegd. Deze zijn aan het verslag van de zitting gehecht.
Klagers raadsman en het hoofd van de inrichting zijn in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren. Op 31 augustus 2017 is van het hoofd van de inrichting een reactie ontvangen. Een kopie hiervan is verzonden aan klager en zijn raadsman. De raadsman heeft hierop bij
e-mailbericht van 19 september 2017 gereageerd. Deze reactie is doorgezonden aan het hoofd van de inrichting.
De beroepscommissie zal het beroep thans schriftelijk afdoen en het beroep derhalve niet opnieuw ter zitting behandelen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
-
De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 17 oktober 2016, inhoudende de voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (hierna: b-dwangbehandeling).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
-
De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat - toegelicht. Klager vindt dat dwangmedicatie niet nodig is. De dwangbehandeling met clozapine is gebaseerd op het idee dat klager lijdt aan een psychotische stoornis. Uit de Pro Justitia rapporten blijkt echter dat bij klager geen sprake is van een psychotische stoornis. Verder is in 2014 voor het eerst beslist dwangmedicatie toe te passen, maar in de afgelopen drie jaar hebben geen incidenten plaatsgevonden. Dwangbehandeling is een uiterst middel. Het hoofd van de inrichting had onderzoek moeten doen naar minder ingrijpende middelen. Klager ondervindt bijwerkingen van de clozapine. Het soort medicatie dat klager eerder innam, werkte ook. Klagers raadsman is er niet van op de hoogte dat op 31 oktober 2016 wederom zou zijn beslist tot het voortzetten van de dwangbehandeling.
Namens het hoofd van de inrichting is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep schriftelijk als volgt - samengevat - toegelicht. Met de dwangbehandeling wordt beoogd agressieve incidenten en dreigementen jegens personeel uit het verleden te voorkomen. Het gevaar kan alleen met medicatie worden afgewend. Het feit dat sinds de toepassing van dwangmedicatie in 2014 geen incidenten meer hebben plaatsgevonden, toont aan dat de medicatie werkzaam is. Klager heeft in het verleden vaker geweigerd antipsychotica in te nemen. Er is onvoldoende vertrouwen dat klager de medicatie vrijwillig zal innemen. Op 31 oktober 2016 is een nieuwe beslissing genomen tot voortzetting van dwangmedicatie. Hiertegen heeft klager geen klacht ingediend. Verder wordt verwezen naar de in de beklagprocedure ingenomen standpunten.
In reactie op het verslag van het verhandelde ter zitting is namens het hoofd van de inrichting schriftelijk het volgende - samengevat - aangevoerd.
Ondanks het feit dat een psychotische stoornis NAO in engere zin niet kan worden vastgesteld, is er vanwege de rand-psychotische verschijnselen wel voldoende grond om anti-psychotische medicatie voor te schrijven. Clozapine heeft ertoe bijgedragen dat klager stabieler functioneert. Uit het verleden is gebleken dat andere medicatie onvoldoende werkzaam is. In het Pro Justitia rapport van 4 mei 2016 heeft de psychiater gesteld dat anti-psychotische medicatie geïndiceerd is, omdat het paranoïde ideeën vermindert en agressie kan dempen.
Uit RSJ 1 april 2017, 17/0034/TA, volgt dat bij b-dwangbehandeling sprake moet zijn van een onmiddellijk dreigend gevaar; een gevaar dat zich ogenblikkelijk voordoet. Dit criterium lijkt zich moeilijk te verhouden tot de procedure die aan een b-dwangbehandeling vooraf gaat.
Bij klager wordt sinds 2014 b-dwangbehandeling toegepast. Die wordt telkens verlengd, omdat klager weigert de medicatie vrijwillig in te nemen en bij het staken van de medicatie een hoog risico ontstaat op ernstige agressieve impulsdoorbraken. Dit gevaar valt binnen het gevaarscriterium “onmiddellijk dreigend gevaar binnen de inrichting”. Tot nu toe is deze motivering geaccepteerd door de beklag- en beroepscommissie. In de wet is niet bepaald wanneer een b-dwangbehandeling over moet gaan in een
a-dwangbehandeling.
De reactie van de raadsman houdt – samengevat – het volgende in.
Verwezen wordt naar eerder rechtspraak van de beroepscommissie. Verder meent klager dat de inrichting niet duidelijk heeft gemaakt waarom minder ingrijpende middelen dan de toepassing van (b-)dwangmedicatie geen uitkomst bieden, hetgeen temeer klemt nu klager tijdens zijn verblijf in de Van der Hoeven Kliniek (uitgebreide) onbegeleide verloven praktiseerde en hij naar behoren functioneerde, zonder dat hij stond ingesteld op Clozapine. Klager wilde andere medicatie, maar de inrichting heeft gekozen voor de meest ingrijpende medicatie, namelijk het (paarden)middel Clozapine, hetgeen ook gevolgen heeft voor de mate van acceptatie door klager, vanwege de bijwerkingen, die ook ter sprake komen in de recentelijk op verzoek van de kliniek gegeven second opinion.
-
De beoordeling
Ingevolge artikel 16b Bvt kan het hoofd van de inrichting als uiterste middel beslissen tot het toepassen van dwangbehandeling:
a. indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (hierna: a-dwangbehandeling);
b. indien dit naar het oordeel van een arts – in een tbs-kliniek zal dit doorgaans de behandelend psychiater zijn – volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden
(hierna: b-dwangbehandeling).
In klagers geval is beslist tot het toepassen van een b-dwangbehandeling met medicatie.
Uit de bestreden beslissing, het behandelplan uit 2014 en het Pro Justitia rapport van 4 mei 2016 volgt dat bij klager sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en van psychotische kwetsbaarheid in de vorm van achterdocht en paranoïde ideeën bij verhoogde spanning. De omstandigheid dat de psychiater in het Pro Justitia rapport van 19 mei 2016 heeft gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen voor een psychotische stoornis NAO zijn, maakt niet dat niet van bovengenoemde diagnose kan worden uitgegaan.
Uit onderdeel 1.4.3 van de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van […] het Reglement verpleging ter beschikking gestelden […] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ volgt dat het bij b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk gevaar binnen de inrichting. A-dwangbehandeling is er voor die situaties waarin wel sprake is van gevaar, maar niet een onmiddellijk (dreigend) gevaar. Het onderscheid tussen beide vormen van dwangbehandeling is nader uitgelegd in (inmiddels vaste) jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. onder andere RSJ 31 oktober 2016, 16/2220/TA , RSJ 11 januari 2017, 16/3492/TA en RSJ 10 april 2017, 17/0034/TA ).
Het hoofd van de inrichting heeft beslist tot het toepassen van een b-dwangbehandeling ter afwending van gevaar voor de gezondheid en veiligheid van klager (maatschappelijke teloorgang) en anderen. Uit de stukken komt ten aanzien van het gevaar het volgende naar voren. Vast staat dat in de periode november 2013 tot en met juli 2014 meerdere (verbaal/fysiek) agressieve incidenten hebben plaatsgevonden. Klager heeft in die periode onder andere een personeelslid aangevallen, een stoel en glazen gegooid naar de Dienst Geïntegreerde Beveiliging en doodsbedreigingen naar een psychiater geuit. Er was een patroon zichtbaar van regelmatig staken van medicatie. Dat heeft toenemende vijandigheid, ontremming, psychiatrische ontregeling met agitatie tot gevolg gehad. Er bestond een hoog risico op ernstig agressieve impulsdoorbraken.
Op basis van het bovenstaande acht de beroepscommissie echter niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een zodanig onmiddellijk (dreigend) gevaar voor klager of anderen dat het volstrekt noodzakelijk was ten aanzien van klager een b-dwangbehandeling toe te passen. Bij dat oordeel weegt in het bijzonder mee dat klager onbestreden heeft gesteld dat sinds juli 2014 geen incidenten meer hebben plaatsgevonden.
B-dwangbehandeling dient zo kort mogelijk te worden ingezet met als doel onmiddellijk gevaar af te wenden. Wanneer het onmiddellijke (dreigende) gevaar is geweken en een dwangbehandeling met medicatie voor een langere periode noodzakelijk wordt geacht, moet gekozen worden voor een a-dwangbehandeling, welke beslissing met meer procedurele waarborgen is omkleed.
Gezien het vorenstaande en in het licht van voornoemde jurisprudentie komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing tot het toepassen van
b-dwangbehandeling niet redelijk is. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.
De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat het aanbeveling verdient bij enige nieuwe beslissing over voor te schrijven of toe te dienen medicatie, opnieuw de (voor- en) nadelen van het gebruik van Clozapine voor klager in de overwegingen te betrekken.
-
De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 22 september 2017.
secretaris voorzitter
Versie informatie document
Publicatie op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 08-11-2017 (vanaf dit moment beschikbaar op Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming)
Datum document:
Uitspraakdatum: 22-09-2017