nummer: 16/991/GM
betreft: [klager] datum: 7 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 februari 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2016, gehouden in de p.i. Lelystad te worden gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Esserheem heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Per brief van 10 juni 2016 heeft de inrichtingsarts schriftelijk gereageerd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 14 januari 2016, betreft het voorschrijven van te weinig medicatie.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Op 8 januari 2016 is klager overgeplaatst naar de p.i. Esserheem. Hij kreeg te weinig medicatie voorgeschreven. Klager heeft hierdoor last ondervonden. Ook heeft hij kosten gemaakt, doordat hij - ter
compensatie - per dag een pakje shag heeft moeten roken. Klager meent dat deze kosten moeten worden vergoed. De medische dienst had contact moeten opnemen met de p.i. Almelo. Dan was het binnen vijf minuten geregeld.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Tijdens de intake met de verpleegkundige op 8 januari 2016 heeft klager aangegeven dat hij quetiapine 50 mg retard en tweemaal 25 mg gebruikt naast mirtazepine 30 en methadon 80 mg 1d. Uit het
microhisdossier blijkt niet dat de intake is geaccordeerd door de arts. Wel heeft de arts een recept voorgeschreven voor methadon, mirtazepine en quetiapine. De inrichtingsarts heeft 25 mg quetiapine 2dd voorgeschreven en op 13 januari 2016 is daar 50
mg bijgekomen. Tussen beide voorschriften heeft een weekend gezeten. De huisarts heeft de medicatie voorgeschreven conform hetgeen klager heeft gemeld tijdens de intake. Helaas is niet te achterhalen waarom de medicatie niet door de apotheek is
geleverd. De controle op de levering door de apotheker als ook het verstrekken van de medicatie door de p.i.w.-er had door de medische dienst beter moeten worden geborgd.
3. De beoordeling
De medische dienst is verantwoordelijk voor het medicatiebeleid in de inrichting. Dit houdt onder meer in het voorschrijven en verstrekken van medicatie in de juiste dosering aan de gedetineerde.
Op grond van de stukken waaronder het microhisdossier blijkt dat het medicijngebruik van klager bij binnenkomst in de inrichting op 8 januari 2016 bestond uit – voor zover hier van belang – quetiapine 50 mg retard en 2x25 mg. Aan klager is op 8 januari
2016 voorgeschreven quetiapine 50 mg 1D1T en vanaf 13 januari 2016 aangevuld met quetiapine 25mg 2D1T.
De beroepscommissie stelt derhalve vast dat voor een periode van vijf dagen 50 mg te weinig quetiapine is voorgeschreven. Uit het door de inrichtingsarts gevoerde verweer wordt duidelijk dat de inrichtingsarts de fout erkent; de medische dienst had de
controle op de levering door de apotheek en de verstrekking aan klager beter moeten borgen. Tegen deze achtergrond moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal daarom
gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht enige tegemoetkoming geboden en stelt deze vast op € 10,=. De beroepscommissie merkt nog op dat de tegemoetkoming ziet op het door klager geleden ongemak en geen betrekking heeft op de kosten van onlustcompenserend rookgerei.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Esserheem toekomende tegemoetkoming op € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 7 juli 2016
secretaris voorzitter