Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1355/GV en 16/1543/GV, 6 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1355/GV en 16/1543/GV

betreft: [klager] datum: 6 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen op 18 en 29 april 2016 genomen beslissingen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.J. de Pree om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op 30 mei 2016 heeft de selectiefunctionaris, op verzoek van de beroepscommissie, het GRIP-rapport van 15 april 2016 toegezonden aan het secretariaat van de Raad. Dit GRIP-rapport is op
31 mei 2016 doorgestuurd naar klager en zijn raadsman en zij zijn in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren. Van deze gelegenheid hebben zij (binnen de gestelde termijn) geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft:
a. de beslissing van de Staatssecretaris van 18 april 2016 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof;
b. de beslissing van de Staatssecretaris van 29 april 2016 tot toewijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof onder de voorwaarde dat het omgekeerde bezoek aan zijn vader zal
plaatsvinden in het politiebureau of de penitentiaire inrichting (p.i.) in Roermond.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de beslissing als vermeld onder a:
De gezondheidstoestand van zijn vader is niet goed en gaat steeds verder achteruit. Het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) heeft meegedeeld dat er een indicatie bestaat voor het verlenen van incidenteel verlof. Klager is al twee keer eerder
zonder problemen met begeleid incidenteel verlof geweest. Het verlof is thans afgewezen omdat er sprake zou zijn van liquidatiegevaar. Dit, terwijl niemand van te voren weet wanneer het verlof precies zal plaatsvinden. Klager heeft nog steeds belang
bij
een beoordeling van zijn beroep, nu hij ook tegen de toewijzende beslissing van de Staatssecretaris beroep heeft ingesteld en het incidenteel verlof nog niet heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de beslissing als vermeld onder b:
Klager is het niet eens met de voorwaarde waaronder het verlof is toegekend. Zijn vader is vanwege zijn fysieke toestand niet (zelfstandig) bij machte om te reizen naar het politiebureau of de p.i. in Roermond. Hij is bedlegerig en kan hooguit één uur
in een rolstoel zitten.

Namens de Staatssecretaris is in beroep het volgende toegelicht.
Ten aanzien van de beslissing als vermeld onder a:
Op 29 april 2016 heeft de Staatssecretaris een nieuwe beslissing genomen, waarbij is bepaald dat klager op incidenteel verlof kan onder de voorwaarde dat het bezoek aan zijn vader zal plaatsvinden in het politiebureau of de p.i. in Roermond. Nu het
verzoek dus alsnog is toegekend, heeft klager geen belang meer bij zijn beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder a. Daarom wordt verzocht om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.
Ten aanzien van de beslissing als vermeld onder b:
Uit het GRIP-rapport van 15 april 2016 blijkt dat er betrouwbare informatie is binnengekomen die erop duidt dat er sprake is van liquidatiegevaar voor klager. Op grond van deze informatie is klagers verzoek om verlof in eerste instantie afgewezen, maar
in tweede instantie is bepaald dat het verlof alsnog kan plaatsvinden mits het bezoek plaatsvindt in het politiebureau of de p.i. in Roermond. Gezien de inhoud van het GRIP-rapport zou een bezoek van klager aan het zorgcentrum waar zijn vader verblijft
onaanvaardbare risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid van klager en zijn vader alsmede voor de bewoners, het personeel en de bezoekers van het zorgcentrum. Voorafgaande aan de bestreden beslissing is contact opgenomen met de specialist
ouderengeneeskunde van het zorgcentrum waar klagers vader verblijft en die specialist heeft meegedeeld dat de gezondheidstoestand van klagers vader een reis naar/bezoek in het politiebureau of de p.i. in Roermond toelaat. Eventueel zou ook een
rolstoeltaxi geregeld kunnen worden en zou een verpleegkundige klagers vader kunnen begeleiden. Gelet hierop kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft, vanwege de informatie van het GRIP, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het gevraagde incidenteel verlof mits het omgekeerde bezoek plaatsvindt met extra beveiligd vervoer.
Het BIMA heeft op 11 april 2016 laten weten dat zij een omgekeerd bezoek op medische gronden geïndiceerd acht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf, wegens moord.

Ten aanzien van het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Bij beslissing van 18 april 2016 heeft de Staatssecretaris klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen. Bij beslissing van 29
april 2016 heeft de Staatssecretaris klagers verzoek om incidenteel verlof alsnog toegewezen onder de voorwaarde dat het zogenoemde omgekeerde bezoek aan zijn vader zal plaatsvinden in het politiebureau of de p.i. in Roermond. Deze tweede beslissing
wordt geacht in de plaats te zijn getreden van de eerste beslissing. Gelet hierop en nu tegen de tweede beslissing ook beroep is ingesteld en de beroepscommissie die beslissing inhoudelijk zal beoordelen, is de beroepscommissie van oordeel dat klager
geen belang (meer) heeft bij (een beoordeling van) zijn beroep gericht tegen de eerste beslissing van de Staatssecretaris. De beroepscommissie zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder
a.

Ten aanzien van het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om zijn vader, die vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat is klager in de p.i.
Dordrecht te komen bezoeken, in het zorgcentrum te kunnen bezoeken. Bij beslissing van 29 april 2016 heeft de Staatssecretaris, met toepassing van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de
Regeling), klagers verzoek toegewezen onder de voorwaarde dat dit omgekeerde bezoek zal plaatsvinden in het politiebureau of de p.i. in Roermond. Ter beoordeling staat of de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen om bovengenoemde
voorwaarde te verbinden aan het incidenteel verlof.

De Staatssecretaris heeft deze beslissing onder meer gebaseerd op het rapport van het GRIP van 15 april 2016. In dit rapport is vermeld dat bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) in april 2016 via één informant de navolgende informatie is
binnengekomen: “In het crimineel milieu zijn serieuze plannen om [klager] te liquideren zodra hij uit de gevangenis komt.”. Voorts blijkt uit het rapport dat het TCI bekend is met de achtergrond van de informant en de verstrekte informatie als
betrouwbaar aanmerkt. Gelet op het vorenstaande heeft de Staatssecretaris de informatie in het GRIP-rapport kunnen aanmerken als actueel, betrouwbaar en concreet. Voorts heeft de Staatssecretaris, gezien de inhoud van het GRIP-rapport, in redelijkheid
kunnen inschatten dat het (onder begeleiding) laten plaatsvinden van het omgekeerde bezoek in het zorgcentrum waar klagers vader verblijft een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van klager en anderen (waaronder de begeleiders, zijn vader en de
andere mensen die aanwezig zijn in het zorgcentrum) alsmede voor de openbare orde met zich meebrengt. Mitsdien heeft de Staatssecretaris in redelijkheid kunnen beslissen dat het onverantwoord is om het omgekeerde bezoek te laten plaatsvinden in het
zorgcentrum of een andere openbare ruimte.

Gezien het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris om incidenteel verlof toe te staan onder de voorwaarde dat het bezoek van klager aan zijn vader zal plaatsvinden in het politiebureau of de p.i. in Roermond, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en omstandigheden (waaronder de uitgebrachte adviezen), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat het al dan niet daadwerkelijk doorgaan van het omgekeerde bezoek afhankelijk is van de
gezondheidstoestand van klagers vader, kan aan vorenstaand oordeel niets afdoen. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder a.
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de beslissing als vermeld onder b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven