nummer: 16/1498/JV
betreft: [klager] datum: 25 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 6 april 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2016, gehouden in de rechtbank te Utrecht, zijn gehoord klager bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, en namens de Staatssecretaris [...] en [...], senior selectiefunctionarissen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de ten behoeve van klager verleende machtiging voor meerdaags onbegeleid verlof ingetrokken.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In verband met de verdenking dat klager een strafbaar feit heeft gepleegd, is zijn verlofmachtiging ingetrokken. De intrekking is hem niet binnen 24 uur uitgereikt. De strafzaak loopt nog. Eerst was sprake van diefstal van een telefoon en een pet en nu
word gesteld dat er ook geld is weggenomen. De raadsman heeft de zaaksofficier van justitie (hierna: de zaaksofficier) een aantal keren om het strafdossier, dat gereed zou zijn, gevraagd maar hij heeft dat nog steeds niet ontvangen. Meegedeeld is dat
een dagvaarding zou worden uitgebracht, maar die is evenmin ontvangen. Uit de e-mail van de zaaksofficier van 2 juni 2016 volgt dat het proces-verbaal van politie de dag tevoren was ontvangen en dat er naar werd gestreefd om binnen twee weken het
dossier te beoordelen. Die periode van twee weken duurt nu al een maand. Het is frustrerend dat klagers traject hierdoor stilligt. Hij zou anders deze maand vrijkomen. Klagers belang knelt en prevaleert. In de inrichting verblijven nog twee jongens die
verdacht worden van het plegen van strafbare feiten - mishandeling en inbraak - maar zij gaan nog steeds met verlof. Klager zou verdacht worden van diefstal met geweld, waarvoor hij voorgeleid had kunnen worden. In plaats daarvan mocht hij terug naar
j.j.i. Rentray. Hij heeft zes dagen op het politiebureau verbleven en is in zes dagen tweemaal verhoord.
Klagers verlof verliep altijd goed. Hij hield zich aan de regels. Hij is tweemaal met verlof in Amsterdam geweest. Klagers OV-chipkaart wordt uitgelezen en de inrichting heeft hem hier niet op aangesproken. Om die reden dacht klager dat hij wel naar
Amsterdam mocht gaan.
Dat klager verlofafspraken niet is nagekomen, is een trouvaille die er met de haren wordt bijgesleept. De vraag is of klagers verlofmachtiging, wanneer er geen sprake zou zijn geweest van een verdenking van het plegen van een strafbaar feit, op de
andere grond - het niet nakomen van een voorwaarde - zou zijn ingetrokken. Waarschijnlijk zou dit dan niet zijn gebeurd. Klager wil heel graag zijn traject voortzetten.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft de zaaksofficier op
1 april 2016 om intrekking van de verlofmachtiging verzocht. Daarnaast heeft de j.j.i. aangegeven dat klager weinig inzicht geeft in zijn verlofverloop en zich niet houdt aan de verlofplanning. Het verlof verliep niet vlekkeloos. Tijdens zijn verlof
dat
voor Lelystad was verleend, is klager een aantal keren naar Amsterdam gegaan, terwijl afgesproken was dat hij het verlof thuis zou doorbrengen. Volgens de zaaksofficier is het proces-verbaal van politie op 1 juni 2016 ontvangen en wordt nu overgegaan
tot inhoudelijke beoordeling van het strafdossier. De verlofmachtiging is ingetrokken op de grond van verdenking van het plegen van een strafbaar feit, hetgeen nog wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en omdat klager zich niet houdt aan de
verlofplanning. De inrichting wil klager wel perspectief bieden en met hem in gesprek gaan over verlofplanning. De uitkomst van de nieuwe strafzaak hoeft niet per definitie te worden afgewacht; vooral als dit langere tijd gaat duren. Het staat de
directeur vrij om opnieuw een verlofmachtiging aan te vragen. Daar is geen termijn aan verbonden. Klager stelt dat anderen wel verlof wordt verleend, terwijl zij ook verdacht worden van een strafbaar feit. Niet bekend is om wie het gaat. Intrekking van
de verlofmachtiging geschiedt niet standaard bij een nieuwe verdenking. Dit wordt van geval tot geval bekeken. De verdenking was de hoofdreden voor intrekking van de verlofmachtiging. Vorige week is er contact geweest met de zaaksofficier die
aankondigde dat klager gedagvaard zou worden. Dit is voldoende reden om de verlofmachtiging ingetrokken te houden.
Het verzoek van de zaaksofficier is op 1 april 2016 ontvangen en de brief van de inrichting op 4 april 2016. De beslissing tot intrekking van de verlofmachtiging dateert van 6 april 2016 met als ingangsdatum van de intrekking 1 april 2016. Juister was
het geweest om de intrekking op laatstgenoemde datum te laten ingaan.
3. De beoordeling
Klagers verlofmachtiging is bij beslissing van 6 april 2016 met ingang van 1 april 2016 ingetrokken. De Bjj noch de Regeling verlof en STP jeugdigen (hierna: de Regeling) voorziet in een mogelijkheid om een beslissing tot intrekking van een
verlofmachtiging met terugwerkende kracht te nemen. Derhalve is er voor de periode van 1 april 2016 tot 6 april 2016 geen rechtsgeldige beslissing genomen en de beslissing is ook niet tijdig uitgereikt. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre
gegrond verklaren en klager ter zake een tegemoetkoming van € 5,= toekennen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat uit artikel 13, tweede lid aanhef en onder a. en d., van de Regeling volgt dat een verlofmachtiging kan worden ingetrokken indien de jeugdige zich schuldig maakt aan of verdacht wordt van het plegen van een
strafbaar feit en/of de jeugdige een voorwaarde niet nakomt.
Klager wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit waarvan de zaaksofficier heeft aangekondigd dat hij binnenkort gedagvaard zal worden. Voorts is klager meerdere keren in Amsterdam geweest, hetgeen ook door hem is erkend, terwijl als
voorwaarde aan zijn verlof was verbonden dat hij dit in Lelystad zou doorbrengen.
Gelet op het voorgaande kan de beslissing tot intrekking van klagers machtiging voor meerdaags onbegeleid verlof, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat, zoals klager heeft gesteld
bij andere jeugdigen die verdacht werden van het plegen van een strafbaar feit, de verlofmachtiging niet zou zijn ingetrokken, - wat er verder ook zij van de juistheid van deze stelling - doet daar niet aan af. Artikel 13, tweede lid, van de Regeling
geeft immers geen verplichting om in een dergelijk geval de machtiging in te trekken maar bepaalt dat de Staatssecretaris de verlofmachtiging in kan trekken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat uit het bovenstaande niet volgt dat de intrekking van de verlofmachtiging zonder meer dient voort te duren zolang klagers nieuwe strafzaak niet is afgedaan, waarbij wordt opgemerkt dat de
selectiefunctionaris ter zitting heeft aangegeven dit te onderkennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de periode van 1 april 2016 tot 6 april 2016 en het te laat uitreiken van de beslissing. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming van € 5,= toe. Voor het overige verklaart de
beroepscommissie het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,
mr.drs. L.C. Mulder en ing. M.J. Mulders, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op
25 juli 2016.
secretaris voorzitter