Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1184/TA, 21 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 16/1184/TA

betreft: [klager] datum: 21 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 maart 2016 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 juni 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Molenaar, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de beslissing tot het uitoefenen van toezicht op de inhoud van een brief gericht aan een transportbedrijf (HK 2016/20).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De inrichting mag alleen toezicht uitoefen als sprake is van een concreet, wettelijk gevaar. Dat sprake zou zijn van
gevaar is niet gebleken en is ook niet door de inrichting aangevoerd. De omstandigheid dat de inrichting een bedrijf niet kent, kan geen reden vormen voor het uitoefenen van toezicht. Bovendien heeft klager meermalen post ontvangen van en verstuurd
naar
het desbetreffende transportbedrijf. Ook vraagt klager zich af wat het transportbedrijf met de door de inrichting genoemde internetkwestie te maken heeft. De door de inrichting genoemde argumenten voor de beslissing tot toezicht zijn er pas achteraf
door de inrichting bij gezocht. Klager is van mening dat sprake is van een inbreuk op zijn privacy. Hij laat de inrichting niet zomaar zijn post lezen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager leverde een brief in bij het personeel gericht aan een transportbedrijf dat niet op de lijst van
gescreende contacten stond. Klager wilde geen vragen van het personeel over de brief beantwoorden. De brief is ongelezen aan klager teruggegeven. Klager is meegedeeld dat op de brief toezicht zal worden uitgeoefend in het belang van de handhaving van
de
orde en veiligheid in de inrichting en in het belang van de bescherming van de maatschappij. Klager heeft de brief niet opnieuw ter verzending aangeboden. Het contact tussen klager en het behandelteam verloopt heel moeizaam. Hij staat zeer afwerend
tegenover de tenuitvoerlegging van zijn tbs, zijn verblijf in de inrichting en het toepassen van een a-dwangbehandeling. De inrichting heeft geen enkel zicht op het contact van klager met het desbetreffende transportbedrijf en acht het essentieel dat
klager daar zicht op geeft.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 35, derde lid, Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor de verpleegde telkens voor een periode van ten hoogste vier weken toezicht uit te oefenen,
indien
dit noodzakelijk is met het oog op één van de volgende belangen:
a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven;
e. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het met het oog op de belangen als genoemd in artikel 35, derde
lid onder a. en b., Bvt noodzakelijk was te beslissen tot het uitoefenen van toezicht op de brief van klager aan het transportbedrijf. Hierbij is in aanmerking genomen dat het contact tussen klager en het behandelteam moeizaam verliep waardoor het
behandelteam weinig zicht had op wat in klager omging en klager geen antwoord wilde geven op de door de inrichting gestelde vragen over de brief.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd voor zover daartegen beroep is ingesteld.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 21 juli 2016

secretaris voorzitter

Naar boven