Nummer : 16/89/SGA
Betreft : [klager] datum: 18 januari 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.F. van der Brugge, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde inrichting van 11 januari 2016 en van 12 januari 2016, respectievelijk
inhoudende:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 10 januari 2016 om 13.40 uur en eindigende op 24 januari 2016 om 13.40 uur, wegens het ernstig bedreigen van personeel;
b. de oplegging van een ordemaatregel van camera-observatie door middel van cameratoezicht, voor de duur van twaalf dagen, ingaande op 12 januari 2016 om 13.40 uur en eindigende op 24 januari 2016 om 13.40 uur. Deze ordemaatregel is aan verzoeker
opgelegd in verband met verzoekers gemoedstoestand.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 15 januari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 januari 2016.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Ten aanzien van onderdeel a van het verzoek, de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen strafcel, is op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 10 januari 2016, naar het voorlopig oordeel van
de voorzitter onvoldoende aannemelijk dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het ernstig bedreigen van personeel. Uit het opgemaakte verslag blijkt weliswaar dat verzoeker heeft geschreeuwd, weigerde naar zijn cel te gaan, een (onbekend)
voorwerp
heeft gepakt en dit met een klap op tafel heeft gegooid en met geweld naar zijn cel is gebracht maar niet dat verzoeker het personeel heeft bedreigd. Daarmee ontbeert de beslissing van de directeur naar het voorlopig oordeel van de voorzitter
feitelijke
grondslag en komt zij voor schorsing in aanmerking.
Gelet op het voorgaande zal ook de onder b van het verzoek genoemde beslissing tot oplegging van cameratoezicht worden geschorst.
De voorzitter overweegt ten aanzien van deze laatste beslissing nog dat deze beslissing in dit geval enkel gebaseerd kon worden op artikel 51a van de Pbw en niet, zoals uit de mededeling van de beslissing blijkt, op het bepaalde in artikel 24a van de
Pbw terwijl bovendien, behoudens bijzondere omstandigheden, voorafgaand aan de beslissing om cameratoezicht op te leggen advies dient te worden ingewonnen bij een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe voor schorst de tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 18 januari 2016.
secretaris voorzitter