Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2025/GV, 20 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2025/GV

betreft: [klaagster] datum: 20 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. van Nielen, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 13 juni 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De moeder van klaagster is op 9 juni 2016 in Paramaribo overleden. Klaagster verwijst daartoe naar een overlijdensakte. De begrafenis kan tot uiterlijk 17 juni 2016 worden
uitgesteld. Zij heeft verzocht om strafonderbreking voor een periode van drie weken omdat zij graag de begrafenis zou willen bijwonen en vervolgens samen met haar familie in Suriname zou willen rouwen. Strafonderbreking voor een kortere periode zou
eventueel ook afdoende kunnen zijn. De Staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op grond van het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) en dat van de directeur van de locatie Nieuwersluis. De Staatssecretaris meent dat het risico dat
klaagster zich aan haar detentie zal onttrekken groot is, omdat klaagster twee maal zou hebben aangegeven dat zij na haar detentie wil terugkeren naar Suriname. Deze vrees acht klaagster onterecht. Zij heeft wellicht één of twee keer aangegeven dat zij
na afloop van haar detentie terug wil naar Suriname, maar deze uitlatingen dienen te worden opgevat als wens. Zij heeft geen concreet plan om terug te keren naar Suriname en zij heeft bovenal aangegeven dat zij haar volledige detentie hier zal
ondergaan
en dat zij geen enkel risico zal nemen waardoor haar voorwaardelijke invrijheidstelling in gevaar kan komen. Voor zover de Staatssecretaris verwijst naar klaagsters strafrestant is klaagster van mening dat dit niet dusdanig is dat het belang van een
ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zwaarder zou moeten wegen. Te meer nu zij op 29 juli 2016 zal worden overgeplaatst naar een beperkt beveiligde inrichting. Klaagster zal dan ook na afloop van de strafonderbreking terugkeren naar
Nederland. Haar kinderen verblijven hier. Haar jongste zoon is 21 jaar en woont in haar woning. Zij voelt zich nog steeds verantwoordelijk voor zijn toekomst. Bovendien zou klaagster samen met haar zoon heen- en terugvliegen naar de begrafenis. Ten
slotte wordt namens klaagster aangevoerd dat het verzoek van een medegedetineerde een begrafenis van een tante op de Antillen bij te wonen wel is gehonoreerd, terwijl het kunnen bijwonen van een begrafenis van een ouder een zwaardere lading heeft.
Klaagster verzoekt de beroepscommissie het beroep met spoed te behandelen, zodat zij de begrafenis bij kan wonen dan wel met haar familie het rouwproces kan doormaken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klaagster verblijft sinds 19 november 2015 in de gevangenis van de locatie Nieuwersluis. De einddatum van haar detentie is gesteld op 17 januari 2018.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klaagsters verzoek. Het OM acht een risico aanwezig dat klaagster zich aan haar detentie zal onttrekken en acht dit risico gelet op het door klaagster gepleegde delict onacceptabel. Klaagster heeft
tijdens de behandeling van haar strafzaak te kennen gegeven dat zij terug wil keren naar Suriname om zich daar te vestigen. De verlofcommissie van de locatie Nieuwersluis adviseert eveneens negatief ten aanzien van het verzoek en acht voorts een risico
aanwezig dat klaagster zich aan haar detentie zal onttrekken gelet op het negatieve advies van het OM en klaagsters uitlatingen in haar TRA-plan met betrekking tot terugkeer naar Suriname na haar detentie. De Staatssecretaris acht dan ook het risico
dat
klaagster zich zal onttrekken aan haar detentie gelet op het door haar gepleegde delict en haar strafrestant onacceptabel groot. Hoezeer de Staatssecretaris klaagsters wens ook begrijpt, de genoemde negatieve adviezen gebaseerd op het risico op
onttrekking aan detentie vormen naar de mening van de Staatssecretaris een voldoende contra-indicatie voor strafonderbreking. Dat klaagster zich in de inrichting goed gedraagt, doet hier niet aan af.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klaagster heeft de intentie om daadwerkelijk terug te keren in de inrichting. Het is echter de vraag of zij deze intentie uitvoert wanneer zij zich
in
vrijheid bevindt. De einddatum van haar detentie ligt nog ver in de toekomst. Derhalve conformeert de directeur zich aan het negatieve advies van het OM.
De Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Utrecht heeft laten weten niet positief te kunnen adviseren ten aanzien van klaagsters verzoek, ondanks dat de omstandigheden en het verzoek begrijpelijk zijn. Klaagster heeft echter de
mogelijkheid zich te vestigen in Suriname en het risico dat zij zich zal onttrekken aan haar detentie is gelet op het gepleegde delict en het strafrestant onacceptabel.
De politie heeft het verlofadres niet geverifieerd. Van de bewoner van het verlofadres is geen respons ontvangen.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens het medeplegen van een overval op een hoogbejaarde vrouw. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 januari 2018.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van laatstgenoemd artikel bepaalt dat
het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van een uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie
strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is.

Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking ten einde de begrafenis van haar op 9 juni 2016 overleden moeder in Paramaribo te Suriname te kunnen bijwonen. De uitvaart kon volgens klaagster worden uitgesteld tot 17 juni 2016. Aansluitend daaraan of
indien het niet (meer) mogelijk is de uitvaart bij te wonen, heeft klaagster om strafonderbreking verzocht ten einde met haar familie het rouwproces te kunnen doormaken.

De beroepscommissie is van oordeel dat klaagsters belang bij een strafonderbreking evident is. In dit geval dient dan ook een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds klaagsters belang om afscheid te kunnen nemen van haar moeder c.q. te rouwen met
haar familie en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klaagster opgelegde vrijheidsstraf. De beroepscommissie stelt vast dat klaagster sinds 20 mei 2015 is gedetineerd en dat zij over een fors
strafrestant beschikt. De datum van haar voorwaardelijke invrijheidstelling is thans gesteld op 17 januari 2018. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor het verlenen van een strafonderbreking in
Suriname. Hoewel de beroepscommissie klaagsters wens om de begrafenis van haar moeder bij te wonen begrijpt, is zij van oordeel dat het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klaagster opgelegde vrijheidsstraf in dit
geval zwaarder weegt. Voorts stelt de beroepscommissie vast dat niet gebleken is dat klaagster over een goedgekeurd verlofadres beschikt nu uit de stukken blijkt dat van (de bewoner van) het verlofadres geen respons is ontvangen. Gelet op het
voorgaande
zal het beroep dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 20 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven