Nummer: 16/612/GB
Betreft: [klager] datum: 13 juni 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. de Pree, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 februari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om de eerdere selectiebeslissing van 16 december 2015, strekkende tot plaatsing in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos te
Heerhugowaard, in te trekken, ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 9 april 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie De Schie te Rotterdam. Vanuit deze inrichting was hij geselecteerd voor plaatsing in de b.b.i. van de locatie Zuyder Bos, een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau
en
een regime van algehele gemeenschap. Deze selectiebeslissing is bij beslissing van 29 december 2015 ingetrokken.
2.2. Uit de inlichtingen van de secretaris van de beklagcommissie bij de locatie De Schie van 30 mei 2016 komt naar voren dat de beklagcommissie op 24 februari 2016 mondeling uitspraak heeft gedaan op de klachten van klager met de nummers
S-2015-000730 en S-2016-000003. Deze klachten zijn ongegrond verklaard. Klager is niet in beroep gekomen, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de beslissing op het bezwaarschrift zegt de selectiefunctionaris dat niet bekend is of klager beklag heeft ingesteld tegen de hem aangezegde verslagen van 19 en 28 december 2015. Dat is onjuist, nu die beide klachten op 24 februari 2016 door de
beklagcommissie zijn behandeld. Klager is van mening dat hij door intrekking van zijn selectie voor een b.b.i. dubbel wordt gestraft. Hij is voor de betreffende feiten twee keer drie dagen opgesloten geweest in zijn eigen cel en daarnaast heeft hij
door
die voorvallen ook zijn reinigersbaan verloren. Klager is van mening dat hij door de intrekking van zijn selectie voor een b.b.i. onredelijk zwaar wordt gestraft. Klager wil op het beroepschrift worden gehoord.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 16 december 2015 geselecteerd voor plaatsing in de b.b.i. van de locatie Zuyder Bos. Op 28 december 2015 heeft de directeur van de locatie De Schie verzocht die selectiebeslissing in te trekken. Er was toen sprake van een ernstige
ordeverstoring, waarbij klager bedreigingen had geuit jegens het personeel. Daarnaast zijn drugs gevonden in klagers cel. Gelet daarop is geconcludeerd dat verzoeker niet in staat is om te gaan met vrijheden en daarom is de eerdere beslissing
ingetrokken. Niet is gebleken dat klager tegen de sanctionering voor het drugsbezit beklag heeft ingediend bij de beklagcommissie. Los daarvan is het bedreigen van personeelsleden al voldoende aanleiding voor intrekking van een b.b.i.-plaatsing. De
omstandigheid dat klager voor die feiten disciplinair is gestraft en hij zijn reinigersbaan daardoor heeft verloren, doet daaraan niet af. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te beslissen. Zij zal daarom het beroep daarom schriftelijk afdoen en wijst het verzoek om een mondelinge behandeling, dat niet is onderbouwd, af.
4.2. De gevangenis van de locatie De Schie is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.3. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.
4.4. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617)
4.5. Het beklag van klager tegen de opgelegde disciplinaire straffen voor het bedreigen van het personeel en het voorhanden hebben van verdovende middelen is op 24 februari 2016 ongegrond verklaard. Die feiten zijn daarmee – nu geen beroep is
ingesteld – komen vast te staan. Het voorhanden hebben van verdovende middelen en het bedreigen van personeelsleden staan (vooralsnog) in de weg aan een verblijf in een inrichting met regimaire vrijheden. Om daarvoor in aanmerking te kunnen komen zal
klager – door zijn gedrag over een periode van een aantal maanden – moeten aantonen dat hij op een verantwoorde manier kan omgaan met die vrijheden. Gelet daarop kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij door de intrekking van de selectiebeslissing dubbel zou zijn gestraft, geldt dat – hoewel op zich begrijpelijk is dat klager die beslissing als een straf ervaart – selectiebeslissingen en intrekking van
dergelijke beslissingen geen straffen zijn. Dit verweer slaagt daarom niet.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 juni 2016.
secretaris voorzitter