Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1346/GA, 18 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: 17/1346/GA

betreft: [klager] datum: 18 september 2017


De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 12 april 2017 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve urinecontrole (IJ-2017-000144).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 22,50 toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. J. heeft als aandachtsgebied de afdeling Veiligheid en de afdeling Facilitaire zaken en is aangewezen als plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Hij heeft een volledige ‘artikel 3-bevoegdheid’. J. heeft dezelfde taken en bevoegdheden als een plaatsvervangend vestigingsdirecteur in de volle breedte van de organisatie. Hij draait piketdiensten en vervult de rol van plaatsvervanger indien de (plaatsvervangend) vestigingsdirecteuren niet aanwezig zijn. J. maakt voorafgaand aan een beslissing duidelijk dat hij het rapport als directeur afhandelt, zodat voldoende is gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid de straf wordt opgelegd. Ook ondertekent hij de beslissing met ‘plv. vestigingsdirecteur’. J. staat op dezelfde afstand van gedetineerden als een (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur en is in die zin onbevooroordeeld.
Bovendien heeft klager ook niet aangegeven het er niet mee eens te zijn dat het rapport is afgehandeld door J. Hieruit kan worden afgeleid dat het voor klager duidelijk is geweest dat de disciplinaire straf is opgelegd door de directeur.
 
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

2. De beoordeling
Vast staat dat de disciplinaire straf op 27 januari 2017 door J. aan klager is opgelegd. J. is als hoofd veiligheid bij besluit van 1 april 2016 namens de minister van Veiligheid en Justitie voor onbepaalde tijd aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur van de p.i. Krimpen aan den IJssel, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw. Dit besluit is op 1 april 2016 in werking getreden.

Zoals de beroepscommissie eerder (in RSJ 1 mei 2017, 17/27/GA) heeft overwogen ten aanzien van J. is reeds in RSJ 23 juni 2016, 16/1039/GA overwogen dat moet worden vastgesteld dat J. in de praktijk geen volwaardig plaatsvervangend vestigingsdirecteur is nu J. primair de functie van hoofd veiligheid uitoefent en daarnaast disciplinaire straffen oplegt. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA) dient het voor gedetineerden immers duidelijk te zijn dat een disciplinaire straf is opgelegd door een directeur. Nu J. in de inrichting zowel als hoofd veiligheid als plaatsvervangend vestigingsdirecteur fungeert is onvoldoende gegarandeerd dat duidelijk is in welke hoedanigheid J. bij de oplegging van de straf functioneert. De omstandigheid dat J. tevens de afdeling Facilitaire zaken als aandachtsgebied heeft en de omstandigheid dat klager in beklag niet heeft geklaagd over de bevoegdheid van J. doen daar niet aan af. Gelet op het voorgaande was J. naar het oordeel van de beroepscommissie niet bevoegd om disciplinaire straffen op te leggen en is de beslissing tot oplegging van de onderhavige disciplinaire straf onbevoegd genomen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 18 september 2017


      


 secretaris voorzitter

Naar boven