Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1111/SGA, 7 april 2016, schorsing
Uitspraakdatum:07-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1111/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 7 april 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie
van 1 april 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van tien dagen, ingaande op 1 april 2016 om 08.00 uur en eindigende op
11 april 2016 om 08.00 uur, wegens het bij een celinspectie aantreffen van een geprepareerd urinemonster.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 1 april 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 april 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 31 maart 2016, wordt voldoende aannemelijk dat er tijdens een
celinspectie een geprepareerd urinemonster is aangetroffen. Omdat verzoeker voor die dag ook een urinecontrole had aangezegd gekregen is volgens de directeur hiermee het vermoeden dat verzoeker wilde frauderen tijdens een urinecontrole bevestigd. Gelet
op het vorenstaande kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid de onderhavige disciplinaire straf opleggen. Het verweer van verzoeker dat er alleen sprake is geweest van een voornemen om de urinecontrole te
beïnvloeden en dat het aangetroffen urinemonster onder contrabande zou moeten vallen maakt het oordeel van de voorzitter niet anders. Gelet op het vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 7 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven