Nummer: 00/2372/GB
Betreft: [klager] datum: 14 februari 2001
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 17 november 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1965], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 6 november 2000 genomen door de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft een namens klager ingediend verzoek van 11 oktober 2000 tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.), zoals dat is verwoord in het selectievoorstel van de penitentiaire inrichting (p.i.) DeDordtse Poorten te Dordrecht, afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 11 februari 1997 gedetineerd. Na een verblijf in de penitentiaire inrichting (p.i.) De Dordtse Poorten is hij op 25 januari 2001 geplaatst in de p.i. De IJssel te Krimpen aan den IJssel, waar een regime vanalgehele gemeenschap geldt.
2.2. Klager ondergaat twee gevangenisstraffen van respectievelijk zes jaar met aftrek en tien weken. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 14 augustus 2000. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op ofomstreeks 28 maart 2001.
3. De standpunten
3.1. Door klager is zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek tot deelname aan een p.p. als volgt toegelicht.
Hij heeft nog ongeveer vijf maanden te gaan voor hij vrij komt. In die tijd wil hij op een goede manier werken aan zijn terugkeer in de maatschappij. Hij wil niet in contact komen met het slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit de doorde reclassering Middelburg opgemaakte rapportage. Bovendien is de woonplaats van het slachtoffer honderd kilometer verwijderd van klagers woonplaats en zal zijn bewegingsvrijheid door het elektronisch toezicht zeer beperkt zijn.
Hij wil graag onder elektronisch toezicht gesteld worden, omdat hij zijn vrouw en kinderen dan beter bij zal kunnen staan. Het lijkt hem niet goed als hij na zijn ontslagdatum thuis zou komen zonder vooraf enige voorbereidinggetroffen te kunnen hebben.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van het verzoek als volgt toegelicht.
Er is sprake van een zeer negatief en inhoudelijk onderbouwd advies van het Openbaar Ministerie (OM). Uit dit advies komt naar voren dat klager zich aan ernstige strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, in het bijzonderOpiumwetdelicten en heling, maar ook verkrachting en mishandeling van een vroegere werkneemster van klager. Verder heeft klager deel uitgemaakt van een criminele organisatie.
Het OM heeft aangevoerd dat het door de maatschappij, en in het bijzonder door de in zijn nabije omgeving woonachtige slachtoffer van met name de verkrachting en mishandeling, niet begrepen zal worden dat klager zijn verderedetentie in zijn woonomgeving door zal kunnen brengen. Daarnaast acht het OM het, gelet op het financieel lucratieve karakter van de misdrijven waaraan klager zich heeft schuldig gemaakt geenszins denkbeeldig dat hij, vanuit degrotere vrijheden die hem tijdens elektronisch toezicht toekomen, opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Blijkens het selectievoorstel van de inrichting zijn er gedragsmatig geen contra-indicaties aan te geven voor deelname van klager aan een p.p.. In de adviesrapportage van de reclassering is bovendien de thuissituatie en de gewensteaanwezigheid hierbij van klager voldoende belicht.
Naar aanleiding van het positieve reclasseringsrapport is door de selectiefunctionaris telefonisch contact opgenomen met het OM. Hieruit kwam naar voren dat het OM ondanks de informatie die door de reclassering is aangevoerd nietafziet van het ingenomen standpunt. Nogmaals werd met name het gewelddadige karakter van de verkrachting en de impact hiervan op het slachtoffer benadrukt.
In de beslissing op het verzoek zijn, zoals is omschreven in artikel 7, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (PM) de aard, zwaarte en achtergronden van het gepleegde delict in de overweging meegenomen. De zorg voor hetslachtoffer en de maatschappelijke gevoeligheid van het delict prevaleren in het onderhavige geval boven het belang van klager en diens gezin.
4. De beoordeling
4.1. Regels met betrekking tot de voorwaarden voor deelname aan een p.p. zijn te vinden in artikel 4 van de PBW en de artikelen 5 tot en met 10 van de PM. Artikel 7, derde lid van de PM bepaalt dat de selectiefunctionaris bijzijn beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een p.p. in ieder geval een aantal aspecten betrekt. Voorzover hier van belang betreffen deze aspecten de aard, zwaarte en achtergronden van degepleegde delicten, het gevaar voor recidive en de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen.
4.2. De op de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zalongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 14 februari 2001.
secretaris voorzitter