Nummer: 16/351/GA
Betreft: [klager] datum: 24 juni 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 28 januari 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormeld PPC.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 28 januari 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw
(verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager krijgt ook nu nog steeds dwangmedicatie verstrekt. Hij is het daar niet mee eens. Het gaat goed met klager en hij had die medicatie in het geheel niet nodig. Er is volgens hem geen verschil te
merken in hoe hij zich voelde zonder de medicatie en nu met die medicatie. Klager heeft geen bezwaar dat de beroepscommissie kennis neemt van het behandelplan. Klager heeft geen psychische problemen. Hij is ondernemer; hij fungeert als aannemer en
heeft
daarnaast een fietsenwinkel. Op dit moment is hij vijf maanden gedetineerd. Klager heeft in de inrichting met een psychiater gesproken. Dat was een kort gesprek. Hij weet nog niet wat hij zal gaan doen wanneer hij vrijkomt. Hij is er wel van overtuigd
dat hij zal worden vrijgesproken. Klager heeft kennis van de inhoud van het zorg- /behandelplan. Hij heeft dat plan niet willen ondertekenen. Hij tekent in detentie namelijk nergens voor. Klager is van mening dat het behandelplan niet met hem is
besproken.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Duidelijk is dat klager en de specialisten van mening verschillen over de vraag naar de noodzaak van behandeling van klagers (gedrags)stoornis. De directeur sluit voor zijn oordeel aan
bij
de opvatting en het advies van de specialisten.
3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van deze psychiaters overgelegd. Voorts is namens de directeur een uittreksel van klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot
toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.
De directeur heeft aan de beroepscommissie een niet door klager ondertekend exemplaar van dat zorgplan overgelegd. Nu klager heeft verklaard bekend te zijn met de inhoud van dat zorgplan, dat plan niet te hebben willen ondertekenen en geen bezwaar te
hebben tegen de verstrekking van dat zorgplan aan de beroepscommissie, verbindt de beroepscommissie aan het ontbreken van klagers handtekening op de uitdraai van dit plan geen gevolgen.
Uit de verklaringen van zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater en het uittreksel van het behandelplan komt het volgende naar voren. Klager heeft eerder, in de periode van 30 december 2015 tot en met 29
januari 2016, een gedwongen geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d onder b van de Pbw (de b-behandeling) ondergaan omdat bij hem sprake was van manische ontremming, verhoogd associatief denken en ernstige agitatie en dreiging en verbale
agressie naar anderen. Daarbij vertoonde klager afwisselend ernstig ontremd gedrag, was er sprake van een paranoïde, ontremde indruk en een mogelijk manisch toestandsbeeld. Klager is daarbij niet te sturen op zijn gedrag en weigert, ondanks dat
veelvuldig met hem hierover is overlegd, vrijwillige inname van medicatie. Hij heeft grootheidsideëen en meent macht te hebben om personeel van de inrichting te ontslaan. In het kader van die
b-behandeling is toen al geadviseerd tot een langdurige behandeling omdat het gevaar voor anderen dat de stoornis doet veroorzaken, niet binnen redelijke termijn zou kunnen worden weggenomen. Omdat klager in eerste instantie op basis van de
b-behandeling leek te stabiliseren, is er toen voor gekozen de duur van de b-behandeling te verlengen. Er is echter slechts sprake van partieel herstel en de verwachting is dat zonder voortzetting van de medicamenteuze behandeling er vrijwel zeker een
verergering van de symptomen van de huidige manische periode zal volgen, waarbij het risico op het gevaar dat betrokkene anderen letsel kan toebrengen zal toenemen. De verwachting is dat een a-dwangbehandeling het toestandsbeeld van klager (verder) zal
verbeteren.
Gelet op vorenstaande informatie acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid onder a., b., en c, en derde lid, van de Pbw (voor
zichzelf)
veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen en zelfs zal toenemen. Tevens is voor de beroepscommissie
aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om bij klager dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen niet kan worden aangemerkt als onredelijk of
onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 juni 2016.
secretaris voorzitter