betreft: [Klager] datum: 11 september 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
gericht tegen een op 15 juni 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
-
De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
-
De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager ondergaat een (nog) niet onherroepelijke gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden en zal op 13 november 2017 in vrijheid worden gesteld. Nu in augustus eerst een pro forma zitting zal plaatsvinden en geen zicht bestaat op een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep, zal deze nog niet hebben plaatsgevonden op het moment dat klager in vrijheid wordt gesteld. De eventuele tenuitvoerlegging van de vordering tot herroeping van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) zal, gelet op het voorgaande, voorlopig niet plaatsvinden, zodat onbegrijpelijk is dat in de bestreden beslissing rekening wordt gehouden met de eerder toegewezen vordering tot herroeping van de v.i. Klager betwist dat hij niet, althans onvoldoende, aan diagnostiek zou hebben meegewerkt. Hij heeft medewerking verleend aan uitgezette interventies en heeft enkel aangegeven niet in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te willen worden geplaatst. Daarnaast begrijpt klager niet waarom in de bestreden beslissing wordt verwezen naar het feit dat hij zich in 2015 tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan een eerder toezicht heeft onttrokken, nu dit ruim twee jaren geleden heeft plaatsgevonden. De (oude) positieve urinecontrole (uc) waarnaar wordt verwezen is niet relevant, nu klager bij de uc die in het kader van zijn verlofaanvraag is afgenomen, negatief heeft gescoord. Dat zijn partner invloed op zijn delictgedrag zou hebben gehad, zoals in het reclasseringsadvies wordt gesteld, is feitelijk onjuist. Zijn partner is ten onrechte als verdachte in zijn strafzaak aangemerkt geweest en zal hiervoor een schadevergoeding ontvangen. Klager neemt sinds 15 december 2016 deel aan het plusprogramma, waaruit blijkt dat hij zich positief inzet voor zijn re-integratie. Hij heeft tijdens een eerdere detentie in 2013 reeds met goed gevolg een verlof genoten en heeft daarnaast aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht deelgenomen. Het Openbaar Ministerie heeft, zo blijkt uit de stukken, geen bezwaar tegen verlofverlening. Gelet op de naderende einddatum van klagers detentie en het resocialisatiebeginsel zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Pbw dient de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden voor het plegen van een overval op een coffeeshop en de fictieve einddatum van zijn detentie is 13 november 2017. Daarnaast is een eerdere v.i. herroepen, zodat de straf – mits en zodra de beslissing onherroepelijk is – met 640 dagen zal worden verlengd. De politie heeft negatief over klagers verlofaanvraag geadviseerd. Voorts is klager besproken in de gezamenlijke aanpak vanuit justitie, de gemeente en de reclassering, naar aanleiding waarvan – gelet op klagers achtergrond en de door hem gepleegde feiten – unaniem negatief over zijn verlofaanvraag is geadviseerd. De reclassering heeft de kans op recidive en het gevaarrisico op basis van de aard en ernst van klagers delictgedrag en de snelheid waarmee hij hierin vervalt zodra hij zich in de maatschappij begeeft, als uiterst hoog ingeschat. Klager heeft niet, althans onvoldoende aan diagnostiek meegewerkt. Aan eerdere onderzoeken in het Pieter Baan Centrum heeft hij evenmin meegewerkt. Klager heeft zich in het verleden gedurende een verlof lange tijd aan toezicht onttrokken en heeft tijdens deze onttrekking een delict gepleegd. Gelet op de aard en ernst van het door klager gepleegde delict valt hij onder de zogenoemde doelgroep ‘High Impact Crime’. Voorts heeft zijn delictgedrag directe slachtoffers veroorzaakt. De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn heeft, onder meer vanwege de eerdere onttrekking aan justitie en de negatieve adviezen van de politie en het veiligheidshuis, negatief over klagers verlofaanvraag geadviseerd. Klager heeft het delict waarvoor hij thans is gedetineerd, tijdens zijn v.i. gepleegd. In 2015 is de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgeheven, omdat hij zich niet aan de voorwaarden die daaraan waren verbonden, had gehouden. In april 2017 heeft klager bij een urinecontrole positief gescoord op het gebruik van cannabis. Nu uit het reclasseringsrapport blijkt dat hoge risico’s aan het verlenen van verlof zijn verbonden en niet duidelijk is welke voorwaarden het geconstateerde risico afdoende kunnen inperken, alsmede gelet op het feit dat klager zich eerder aan toezicht heeft onttrokken en niet aan gestelde voorwaarden heeft gehouden, is sprake van de weigeringsgronden voor verlof zoals bedoeld in artikel 4, onder a, b en d, van Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Het algemeen belang dient (op dit moment) te prevaleren boven het individuele belang van klager.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Groot Alphen te Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, daar klager zich eerder aan toezicht heeft onttrokken, de politie en het veiligheidshuis negatief hebben geadviseerd en de reclassering heeft aanbevolen dat klager zich (succesvol) zal moeten laten behandelen.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft positief geadviseerd met betrekking tot klagers verlofaanvraag, waarbij geen voorwaarden opgelegd zouden hoeven worden.
De politie heeft aangegeven dat klager onderdeel van een gezamenlijke aanpak van justitie, gemeente en reclassering uitmaakt en dat deze partners unaniem negatief adviseren over klagers verlofaanvraag.
-
De beoordeling
Klager ondergaat een in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden wegens diefstal met geweld, tijdens een eerdere v.i. gepleegd, waartegen hij hoger beroep heeft ingesteld. In dit vonnis is tevens een vordering tot herroeping van zijn v.i. voor de duur van 640 dagen opgenomen, hetgeen vanwege het door klager ingestelde hoger beroep evenmin onherroepelijk is. De fictieve einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 13 november 2017.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers aanvraag voor algemeen verlof.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Blijkens de stukken, waaronder het reclasseringsadvies van 15 maart 2017, heeft klager zich in 2013 gedurende zijn v.i. niet aan zijn meldplichtafspraken bij de reclassering en behandelverplichting gehouden, als gevolg waarvan de v.i. op 21 april 2016 geheel is herroepen. De reclassering acht het recidive- en gevaarrisico, gelet op de aard en ernst van klagers delict gedrag en de snelheid waarmee hij hierin vervalt zodra hij zich in de maatschappij begeeft, uitermate hoog. De problematiek van klager en de criminogene factoren zijn, nu klager niet naar tevredenheid aan diagnostiek meewerkt, onvoldoende duidelijk. De reclassering heeft plaatsing in een FPK geïndiceerd, zodat psychiatrisch- en psychologisch onderzoek kan worden gedaan teneinde tot een plan van aanpak gericht op recidivevermindering te komen. Klager heeft te kennen gegeven geen medewerking aan een plaatsing of behandeling in een FPK te zullen verlenen. Hierbij komt dat klager het delict waarvoor hij thans is gedetineerd, tijdens zijn v.i. heeft gepleegd en dat de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, die op 13 januari 2015 is ingegaan, op 25 oktober 2015 is opgeheven, omdat klager zich niet had gehouden aan de voorwaarden die hieraan waren verbonden.
De beroepscommissie is van oordeel dat de hiervoor genoemde omstandigheden een forse contra-indicatie voor verlofverlening vormen en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
-
De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 11 september 2017.
secretaris voorzitter