Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1052/GB, 21 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1052/GB

Betreft: [klager] datum: 21 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Jonge Vos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 8 maart 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuyderbos. Op 18 maart 2016 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein. Op 24 maart 2016 is klagers verzoek tot
detentiefasering afgewezen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft onvoldoende uiteengezet waarom het verlofadres niet aanvaardbaar zou zijn. De politie is bij uitstek de instantie die daarover een oordeel kan geven. De politie
ziet
in het opgegeven verlofadres geen bezwaren. Klager is bereid zich te houden aan de door de politie gestelde voorwaarden. De advocaat-generaal bij het ressortsparket stelt dat de nabijheid van het verlofadres van het adres van de slachtoffers hem zorgen
baart, maar enige indicatie dat klager contact met de aangevers zal opnemen ontbreekt. Dit zou met een contactverbod kunnen worden opgelost, waaraan klager zich zal houden. De overige door de selectiefunctionaris aangedragen argumenten zijn onvoldoende
om een plaatsing in een b.b.i. te kunnen weigeren. Het feit dat geen zekerheid bestaat over het strafproces, is onvoldoende voor een weigering van detentiefasering. Klager heeft beroep in cassatie ingesteld juist omdat hij het tenlastegelegde feit
ontkent. Ook het feit dat klager eerder met justitie in aanraking is gekomen, brengt nog niet mee dat detentiefasering moet worden afgewezen. De reclassering ziet nog wel heil in begeleiding. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat de
verwachting
is dat klager zich aan de voorwaarden en afspraken zal houden. De reclassering komt niet voor niets met een re-integratieplan bestaande uit vrijheden en fasering. Aan de door de reclassering gestelde voorwaarden wil klager zich houden. Klager meent dat
het reclasseringsrapport aanleiding zou moeten zijn hem een kans te geven om geleidelijk weer aan de maatschappij te kunnen wennen. Het ‘op safe spelen’ en eenieder tot het einde van de straf binnen houden is in strijd met de wettelijke opdracht tot
resocialisatie. Er mag vanuit worden gegaan dat de rechter bij de bepaling van de strafmaat de ernst van het delict en de daardoor veroorzaakte maatschappelijke onrust heeft meegewogen. Het feit dat klager is veroordeeld voor een ernstig feit, mag een
detentiefasering niet in de weg staan.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens poging tot afpersing in vereniging. Tegen het arrest van
het gerechtshof heeft klager beroep in cassatie ingediend. De fictieve einddatum staat gepland op 6 juli 2017. De in de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris van 24 maart 2016 gegeven argumentatie is te summier en niet volledig geweest,
omdat
uitsluitend wordt gewezen op het feit dat sprake is van een onaanvaardbaar verlofadres. Een aantal aspecten is onderbelicht gebleken, zoals het reclasseringsrapport van 12 januari 2016 en het advies van de advocaat-generaal bij het ressortparket van 1
februari 2016. Ook de vrijhedencommissie van de p.i. Zuyderbos heeft negatief geadviseerd. Gelet op met name de negatieve adviezen van de reclassering en het Openbaar Ministerie is de selectiefunctionaris van oordeel dat klager vooralsnog niet in
aanmerking komt voor detentiefasering.

3.3. In het rapport van 12 januari 2016 van Reclassering Nederland schat de reclassering het recidiverisico als hoog in. Tevens meent de reclassering dat er risico op letselschade is. De reclassering verwijst naar het reclasseringsdossier, de
uitkomst van de Risc en het verdiepingsonderzoek. Klager is meermalen veroordeeld wegens onder meer gewelds-, vermogens- en drugsdelicten. Volgens de reclassering is sprake van een pro-criminele houding. Klager leidt een risicovol leven. Hij woont in
een probleemwijk, waar beruchte motorclubs zich gevestigd hebben en tegen elkaar strijden. Steun- dan wel beschermende factoren zijn volgens de reclassering aanwezig. Klager is in zijn dagelijks leven niet afhankelijk van het plegen van delicten. Hij
heeft een stabiele gezins- en financiële situatie, maar dit heeft volgens de reclassering onvoldoende invloed op het voorkomen van risicogedrag. De reclassering adviseert klager in aanmerking te laten komen voor deelname aan een re-integratieplan en
een
penitentiair programma (p.p.) met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, contactverbod, locatieverbod en locatiegebod.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket heeft op 1 februari 2016 negatief geadviseerd over het verlenen van vrijheden aan klager. Gelet op de aard van het delict beschouwt de advocaat-generaal klager een gevaar voor de maatschappij, in het
bijzonder
voor de veiligheid en gezondheid van andere personen. Klager heeft tijdens de poging tot afpersing een van de slachtoffers in zijn keel geknepen en met een vuurwapen in diens been geschoten. Klager is blijkens de delictgeschiedenis reeds vele malen
veroordeeld wegens vermogens-, drugs- en geweldsdelicten. Er is sprake van een delictpatroon, waarbij klager ondanks de eerdere langdurige gevangenisstraffen niet in staat is hierin verandering aan te brengen. Klager lijkt geen inzicht in zijn handelen
te hebben en neemt, onder andere door zijn ontkennende houding, geen verantwoordelijkheid voor de ernst van zijn gedragingen en de grote gevolgen hiervan. De advocaat-generaal meent dat vanwege het hoge recidiverisico, het gebrek aan inzicht en het
nemen van verantwoordelijkheid, het toekennen van detentiefasering een te groot maatschappelijk risico vormt. Het toekennen van vrijheden aan klager, terwijl er geen zekerheid is over het strafproces is tegenover de slachtoffers onverklaarbaar.
Geenszins blijkt dat klager zich wil inzetten voor zijn resocialisatie. Het baart de advocaat-generaal zorgen dat het verlofadres zich dichtbij het adres van zijn slachtoffers bevindt. Tevens bevindt het verlofadres zich op de plek waar klager de
meeste
delicten heeft gepleegd. Gezien het feit dat klager vele delicten in vereniging heeft gepleegd, gaat de advocaat-generaal er vanuit dat klager zich op deze plaats vermengd heeft met een bepaald crimineel circuit, waarin hij alsmaar blijft terugvallen.
Al met al is er weinig hoop op een goede afloop, wanneer aan klager vrijheden worden toegekend.

De politie te Den Haag heeft op 9 februari 2016 bericht er geen bezwaar tegen te hebben, als klager op het opgegeven verlofadres verlof houdt.

De directeur van de p.i. Zuyderbos heeft op 21 maart 2016 negatief geadviseerd over klagers verzoek te worden geplaatst in een b.b.i., gelet op de bezwaren van de advocaat-generaal ten aanzien van de adressen van de slachtoffers en het feit dat klager
geen ander verlofadres wenst aan te leveren.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager zijn beroep mondeling toe te lichten af.

4.2. Hoewel de selectiefunctionaris de aan zijn beslissing ten grondslag liggende argumenten ten dele pas bij de reactie op het beroepschrift van klager heeft aangevoerd, zal de beroepscommissie haar beslissing mede op die gronden baseren.

4.3. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.4. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij de
overgelegde
en hiervoor onder 3.3. genoemde adviezen in aanmerking. Met name acht zij van belang dat volgens de door de reclassering afgenomen Risc en het verdiepingsonderzoek van een hoog recidiverisico en een risico op letselschade sprake is. Verder is
onweersproken gebleven dat het door klager opgegeven verlofadres dichtbij het adres van de slachtoffers is gelegen. Gelet op klagers pro-criminele houding, onder meer blijkend uit zijn delictpatroon, kan niet zonder meer worden aangenomen dat
voorwaarden die aan het verlenen van vrijheden kunnen worden verbonden, voldoende zullen zijn om de beschreven risico’s weg te nemen, ondanks klagers bereidheid hieraan te zullen meewerken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 21 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven