nummer: 16/1541/GV
betreft: [klager] datum: 1 juli 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Steenbrink, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 25 april 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager bevindt zich in de laatste fase van zijn detentie. Gelet op het belang van een verantwoorde terugkeer in de samenleving, heeft hij tevens belang bij verlofverlening. De
directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft positief geadviseerd. Klager kan zich volledig vinden in de afweging van de directeur en is van mening dat de beroepscommissie de argumentatie van de directeur zou moeten overnemen. De
Staatssecretaris heeft het argument van het Openbaar Ministerie (OM) overgenomen dat het risico op recidive en op maatschappelijke onrust aanwezig blijft, omdat klager niet wil deelnemen aan interventies die door de rechtbank en de reclassering
noodzakelijk worden geacht. Genoemde argumentatie heeft echter betrekking op klagers voorwaardelijke invrijheidstelling en niet op kortdurend verlof. Klager is veroordeeld voor ontucht, het bezit van kinderporno en verboden wapenbezit. De rechtbank
schetste een opbouw van een vertrouwensrelatie (langdurige delictaanloop). Er lijkt derhalve geen sprake geweest te zijn van een impulsieve daad zoals bijvoorbeeld het plegen van een zedenmisdrijf tegen een onbekende op straat. Hoe het recidivegevaar
zich concreet zou kunnen manifesteren tijdens een kortdurend verlof, wordt door de Staatssecretaris niet duidelijk gemaakt. Ook het risico voor maatschappelijke onrust is in het geheel niet geconcretiseerd. Ten tijde van de berechting heeft niet of
nauwelijks beroering plaatsgevonden; laat staan drie jaar later. In het reclasseringsrapport van 30 oktober 2015 wordt het risico dat klager zich aan een behandeling en aan reclasseringstoezicht zal onttrekken hoog geacht, omdat klager niet wil(de)
meewerken aan de door de reclassering voorgestelde behandeling en aan gesprekken bij de reclassering. Deze vorm van zich onttrekken is echter iets geheel anders dan het zich onttrekken aan voorwaarden verbonden aan een verlof.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is ingetrokken, omdat hij weigert mee te werken aan een behandeling die door zowel de rechtbank als de
reclassering noodzakelijk wordt geacht om tot vermindering van het recidiverisico te komen. Het OM acht gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en een risico op maatschappelijke onrust aanwezig. Het
opleggen van voorwaarden neemt het gevaar volgens het OM niet weg. Gelet op klagers weigering deel te nemen aan interventies die door de rechtbank en de reclassering noodzakelijk worden geacht, is het verzoek om verlof afgewezen. Hierbij is de
einddatum
van zijn detentie meegewogen. Gelet echter op de aard van het door klager gepleegde delict en de mogelijke groep van slachtoffers acht de Staatssecretaris klagers belang bij het verlenen van vrijheden ondergeschikt. Het verbinden van bijzondere
voorwaarden aan het verlof zal naar mening van de Staatssecretaris de mogelijke risico’s niet wegnemen nu de reclassering het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden inschat als hoog.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, maar adviseert als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers op te leggen.
Het OM heeft negatief geadviseerd wegens het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en het risico op maatschappelijke onrust. Om het recidiverisico terug te dringen acht het OM behandeling noodzakelijk.
Nu klager hier niet aan mee wil werken zal het recidiverisico volgens het OM hoog/gemiddeld blijven.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van vijf jaar, wegens onder meer ontucht met minderjarigen; zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling is ingetrokken. Aansluitend diende hij zeven dagen vervangende hechtenis te ondergaan op grond van de Lex Mulder.
De einddatum van zijn detentie was op 7 juni 2016.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag.
Uit de stukken volgt dat het recidiverisico en het risico op letselschade voor mogelijk toekomstige slachtoffers door de reclassering is ingeschat als hoog/gemiddeld. Uit het reclasseringsadvies van 30 oktober 2015 volgt dat in een verdiepingsonderzoek
uit 2014 onder meer is geconcludeerd dat sprake is van trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Klager heeft geweigerd mee te werken aan een behandeling, terwijl zowel de rechtbank als de reclassering behandeling noodzakelijk acht om het
recidiverisico terug te dringen. Als gevolg hiervan en als gevolg van de omstandigheid dat klager niet wilde meewerken aan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht is klagers voorwaardelijke invrijheidstelling ingetrokken. De beroepscommissie
is van oordeel dat de Staatssecretaris, ondanks het positieve advies van de directeur, in redelijkheid het niet meewerken van klager aan de geïndiceerde behandeling in combinatie met het als hoog/gemiddeld ingeschatte recidiverisico heeft kunnen
aanmerken als een contra-indicatie voor verlofverlening. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 juli 2016
secretaris voorzitter