Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0904/GA, 28 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/904/GA

Betreft: [klager] datum: 28 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 mei 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Amsterdam Over-Amstel en klagers raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 16 maart 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is niet ziek, maar hij wordt ziek gemaakt door de medicatie. Klager wordt eenmaal per twee weken vastgebonden en krijgt dan een spuit in zijn bil. Hierdoor heeft hij lichte verlammingsverschijnselen. De detentie van klager verloopt zonder
problemen. Klager realiseert zich wat hij zichzelf heeft aangedaan. Hij is hiervan geschrokken en dit zal niet nogmaals gebeuren. Er is geen gevaar aanwezig en ook het causaal verband tussen een stoornis en gevaar is niet aangetoond. Het gaat goed met
klager. Dwangmedicatie moet als ultimum remedium toegepast worden. Het is niet duidelijk welke minder zware middelen zijn aangewend om het gevaar dat de vermeende stoornis zou veroorzaken weg te nemen. Ook klagers voorkeur voor een behandeling is
onbekend. Klager wordt binnenkort overgeplaatst naar een Tbs-kliniek in Poortugaal. Daar zal klager ook behandeld worden. Hij kijkt hiernaar uit. Het is niet nodig om nu al gedwongen medicatie toe te dienen.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er is sprake van zeer ernstige automutilatie. Dit is uitvoerig beschreven en het gevaar is concreet. Er is sprake van gevaar voor klager zelf. Ter bescherming van zichzelf heeft het MDO aangegeven dat het nodig is dat klager medicatie neemt. Het gevaar
is nog steeds aanwezig. Dwangmedicatie wordt als uiterste middel gebruikt. De directeur verwijst hiervoor naar het gevaarscriterium. Voorts geeft de directeur aan dat een gedetineerde niet wordt vastgebonden wanneer dwangmedicatie wordt toegediend. Het
kan wel voorkomen dat een gedetineerde wordt gefixeerd als dat nodig is. Dit betekent dat de gedetineerde door een aantal personeelsleden wordt vastgehouden.

3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is namens de directeur een uittreksel uit klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot
toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en uit het uittreksel behandelplan komt het volgende naar voren. Klager is bekend met een schizo affectieve stoornis van het bipolaire type. Klager is overgekomen uit het JMC Den Haag. Hij verbleef eerder in het
PPC Scheveningen, waar sprake was van ernstige automutilatie. Klager heeft daarna een maand in het ziekenhuis verbleven. Thans bestaan klachten die passend zijn bij een psychotische episode met maniforme ontremming waarbij spraakvloed en formele- en
inhoudelijke denkstoornissen bestaan in het kader van de reeds gediagnostiseerde stoornis. Er is sprake van een manifest aanwezige waan over de samenleving en klagers rol daarin als uitverkorene. Bij het denken is klager gepreoccupeerd met verhalen
over
Spanje waar hij koning wil worden om het terug te geven aan het Arabische rijk en over de dreiging vermoord te zullen worden door barbaren die zijn bloed zullen drinken. In dat kader verklaart hij zijn automutilatie. Klager zou daardoor als een mooier
mens terug komen nadat hij vermoord was. Het ziektebesef en de bereidheid tot medicatie-inname zijn totaal afwezig. Het risico dat het automutileren zich zal herhalen is aanwezig. Ook gevaar voor anderen is niet uit te sluiten gezien de inhoud en
heftigheid van de denkstoornissen. Er zijn dagelijks gesprekken gevoerd met klager om te trachten zijn ziektebesef en -inzicht te verbeteren. Klager wil geen medicatie omdat hij zijn lichaam schoon wil houden.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, lid 1 sub a en lid 2 sub a van de Pbw veroorzaakt en dat,
zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de
gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve
niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 28 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven