Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0371/TA, 15 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/371/TA

betreft: [klager] datum: 15 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 december 2015 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C. Maat, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a. afdelingsarrest op 15 oktober 2015;
b. afzondering op kamer op 11 oktober 2015;
c. belmaatregel van 19 oktober 2015, inhoudende weigering bellen met medepatiënten en alleen begeleid naar buiten bellen;
d. uitvoering kamerinspectie waarbij lamp is stuk gegaan;
e. het niet ontvangen van een schriftelijke mededeling van de plaatsing/afzondering in prikkelarme kamer (PAK) op 31 oktober 2015 met een overnachting en visitatie.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b, en het beklag voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a en b: Klager is ontvankelijk in zijn klacht over de afzondering die feitelijk op 10 oktober 2015 is ingegaan. Klager heeft een aantal klaagschriften in één keer op 20 oktober 2015 geschreven, omdat hij dat niet eerder kon doen vanwege de afzondering
en het dagprogramma, en het feit dat hij niet mocht bellen. Pas na een aantal weigeringen mocht hij met zijn raadsvrouw bellen. Het is klager niet aan te rekenen dat het zeven dagen heeft geduurd voordat de klacht door de beklagcommissie is ontvangen.
Bovendien heeft klager een zwaarwegend belang omdat zijn lichamelijke integriteit (artikel 11 EVRM) en persoonlijke vrijheid (artikel 5 EVRM) in het geding zijn. De inrichting heeft onrechtmatig gehandeld door klager afzondering en vervolgens
afdelingsarrest op te leggen. Klager betwist de lezing van sociotherapie over het incident. Omdat niemand anders wilde koken hebben twee medepatiënten eten gekookt. Klager is na bezoektijd aan tafel aangeschoven. Tijdens het eten vroeg sociotherapeute
L. geagiteerd hoe het kon dat zij aten en andere patiënten van de groep geen eten hadden. Klager heeft daarop geantwoord dat hij daar niet verantwoordelijk voor was. Sociotherapeute J. zei dat ze daarmee moesten stoppen omdat er bondjesvorming was.
Klager en medepatiënt H. zijn vervolgens in gesprek gegaan over bondjesvorming. Sociotherapeute L., toen nog tevens zijn mentor, wilde dat zij het gesprek zouden stoppen. Klager wilde verder met het gesprek. L. reageerde heel boos en zei dat klager
naar
zijn kamer moest gaan. Nadat klager had gezegd dat er niets aan de hand was, dreigde L. alarm te drukken, waarop klager heeft gezegd dat ze dat dan maar moest doen als ze dat wilde. Dit is niets anders dan een reactie op het gedrag van L. Klagers
gedrag
was niet dreigend en er was geen gevaarlijke situatie. Klager had ter staving daarvan al een schriftelijke verklaring van medepatiënt H. overgelegd. Ter zitting heeft hij nog een door zes andere medepatiënten ondertekende verklaring van hemzelf van 21
april 2016 overgelegd waarin staat dat klager op een rustige toon heeft verzocht om alarm te maken. Hij heeft deze verklaringen overgelegd omdat hij de beklag- en beroepscommissie heeft verzocht de sociotherapeuten L. en J. als getuigen te horen. Bij
de
beklagcommissie is daar geen gehoor aan gegeven en klager vermoedde dat beide sociotherapeuten niet bij de beroepscommissie zouden verschijnen.
Geen enkele lezing kan de duur van het afdelingsarrest van drie weken rechtvaardigen. Ook het opvangen van signalen van medepatiënt O. dat klager bedreigingen naar medepatiënten zou hebben geuit, niet.
c: De belmaatregel is onrechtmatig. Er zouden signalen over bedreigend gedrag van klager zijn ontvangen, maar die zijn niet geverifieerd en niet concreet geworden. Verder heeft de maatregel te lang geduurd, omdat het verifiëren van signalen geen tien
dagen hoeft te duren. Volgens klager heeft hij de belmaatregel gekregen omdat hij met medepatiënt O. had gebeld. Dat had niets te maken met andere patiënten. Tussen klager en O. heeft nooit een herstelgesprek plaatsgevonden om uit te zoeken wat er aan
de hand was. Klager heeft wel een gesprek gehad met medepatiënte H. vanwege beëindiging van hun relatie. Klager heeft geen medepatiënten bedreigd. Hij uit nooit bedreigingen over de telefoon. Klager is in strijd met de wet niet voorafgaand aan het
opleggen van de belmaatregel gehoord.
d: De beklagcommissie heeft de klacht met betrekking tot de lamp gegrond verklaard, maar is niet ingegaan op de klacht over de visitatie en het verblijf in de PAK. Het grootste pijnpunt is de grote tijdspanne tussen de kamerinspectie en het verblijf in
de PAK en het vermelden van de reden daarvan. De aanleiding was dat klager om 11.00 uur aanwezig was bij een verdachte transactie tussen twee medepatiënten. Pas om 16.00 uur volgden de visitatie en kamerinspectie. Als klager iets met die transactie te
maken had gehad had hij dat al lang kunnen verstoppen. Daardoor kon de kamerinspectie niet op tijd worden afgerond, waardoor klager nodeloos een hele nacht in de PAK heeft moeten verblijven met alle gevolgen van dien, zoals het ontbreken van een
bureau.
De facto was daarmee sprake van een disciplinaire straf.
e. De op 10 oktober 2015 opgelegde time-out is de volgende dag omgezet in afzondering. De afzonderingsbeslissing is na 17.00 uur, derhalve te laat, aan klager uitgereikt. Ook bij medepatiënt H. was dit het geval. De beklagcommissie heeft bij uitspraak
van 16 november 2015, die wordt overgelegd, het beklag van H. gegrond verklaard en H. een tegemoetkoming van € 10,= toegekend, omdat H. feitelijk al op 10 oktober 2015 was afgezonderd en niet kan worden gesproken van onverwijlde uitreiking van de
schriftelijke mededeling noch van het horen, voorafgaand aan de beslissing.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a en b: Klager mocht wel met zijn raadsvrouw bellen. Op 10 oktober 2015 is op een geagiteerde manier door klager met sociotherapeute J. gesproken, waarop sociotherapeute L. klager heeft verzocht naar zijn kamer te gaan. Klager weigerde dat en vertoonde
uitdagend gedrag. Er waren toen verscheidene patiënten en twee sociotherapeuten op de groep aanwezig. Klager heeft een problematisch behandelverloop. Het is onveilig als patiënten aanwijzingen van het personeel niet opvolgen. Volgens het hoofd
behandeling was het een onrustige tijd op klagers groep.
c: De signalen waren van verscheidene patiënten van een andere afdeling afkomstig en zijn volgens het hoofd behandeling onderzocht. Er zijn gesprekken gevoerd met die patiënten, personeel en andere patiënten.
d en e: Visitatie en kamerinspectie met verblijf in de PAK zijn volgens protocol opgelegd. Het verblijf in de PAK tijdens kamerinspectie is geen afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt. Dat de kamerinspectie ten tijde van de avondinsluiting nog niet
was afgerond kwam niet alleen door het tijdstip waarop is gestart, maar ook omdat het rommelig was op klagers kamer. Klagers vrijheden zijn tijdens zijn verblijf in de PAK niet beperkt; klager is op de reguliere tijd in- en uitgesloten.

3. De beoordeling
Met betrekking tot b:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Geheel los van de vraag of sprake was van afzondering op 10 dan wel 11 oktober 2015, feit is dat klager
pas op 20 oktober 2015 - derhalve buiten de wettelijke beklagtermijn van zeven dagen - het klaagschrift heeft geschreven. Niet aannemelijk is geworden dat klager, die in ieder geval vanaf 15 oktober 2015 niet meer was afgezonderd, niet eerder dan 20
oktober 2015 het klaagschrift heeft kunnen opstellen. Nu klager te laat beklag heeft ingediend over de opgelegde afzondering is inhoudelijke beoordeling van de aanleiding van de afzondering niet aan de orde. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond
worden verklaard.

Met betrekking tot a en c:
De rol van de sociotherapeuten L. en H. als getuigen zijn van ondergeschikt belang voor de inhoudelijke beoordeling van de klacht over het afdelingsarrest, dat als vervolgstap op de afzondering is opgelegd. De beroepscommissie ziet daarom geen
aanleiding deze sociotherapeuten te horen en wijst het verzoek hen te horen af. Klager en de inrichting verschillen van mening over de rol van sociotherapeute L. op 10 oktober 2015. Wat daar ook van zij, onweersproken staat vast dat klager heeft
geweigerd een opdracht van een personeelslid op te volgen in een periode van onrust op de afdeling van klager. Patiënten dienen in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid opdrachten van het personeel op te volgen, ook als zij het daar
niet mee eens zijn. Het afdelingsarrest is opgelegd ten einde tot herstel van een goede behandelrelatie met het team te komen, waarbij van klager wordt verwacht dat hij zich conformeert aan de afspraken van het behandelteam en zich niet schuldig maakt
aan het creëren van een onveilige situatie, hetgeen niet onredelijk kan worden geacht.
De duur van het afdelingsarrest is, zo begrijpt de beroepscommissie, mede veroorzaakt door het feit dat signalen zijn opgevangen dat klager mogelijk (be)dreigingen heeft geuit naar een medepatiënt of medepatiënten op grond waarvan op 19 oktober 2015
een
belmaatregel is opgelegd. Het opleggen van deze belmaatregel in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting kan in verband met het onderzoek naar de ontvangen signalen niet onredelijk worden genoemd. Anders dan namens klager
is aangevoerd is in artikel 53 Bvt geen hoorplicht neergelegd ten aanzien van de aan klager opgelegde belmaatregel. Na onderzoek van die signalen, in welk kader volgens de inrichting met verscheidene patiënten en personeelsleden gesprekken zijn
gevoerd,
zijn het afdelingsarrest en de belmaatregel tien dagen later, op 29 oktober 2015, beëindigd. Het afdelingsarrest en de belmaatregel hebben in het licht van de gevoerde gesprekken met verscheidene personen daarom niet onredelijk lang geduurd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd, ten aanzien van a. met wijziging van de gronden.

Met betrekking tot d en e:
Het klaagschrift van 3 november 2015 met klachtnummer 330 ziet op het niet vermelden van de reden van de kamerinspectie op 31 oktober 2015, op het grote tijdsverloop voordat met de kamerinspectie is begonnen en op de schade aan een lamp die tijdens de
kamerinspectie op de grond is gevallen. Bij de beoordeling van deze klacht is de beklagcommissie ingegaan op de klacht met betrekking tot de lamp, welke klacht gegrond is verklaard.
Het klaagschrift van 3 november 2015 met klachtnummer 331 ziet op de beslissing van 31 oktober 2015, waarbij de klacht is omschreven als “het niet uitreiken van beslissingen omtrent inperkende maatregelen plus visitatie”.
De beklagcommissie heeft ten aanzien van deze klacht overwogen dat geen schriftelijke mededeling vereist was, omdat geen sprake was van afzondering maar van plaatsing in de PAK tijdens een bijzondere kamercontrole.
De beklagcommissie heeft derhalve wel beslist op de plaatsing in de PAK, maar niet op de klacht over de visitatie.

Het hoofd van de inrichting is op grond van artikel 29 Bvt bevoegd de kamer van een verpleegde te onderzoeken. Volgens artikel 8, onder 3, van het bij de huisregels van de inrichting behorende Protocol kameronderzoek is de patiënt niet aanwezig bij de
bijzondere kamercontrole en wordt hij geplaatst in een nader te bepalen ruimte, daaronder begrepen de afzonderingskamer en de separeerruimte. De beroepscommissie heeft in RSJ 21 december 2005, 05/1584/TA eerder overwogen dat plaatsing in de PAK tijdens
de kamercontrole conform protocol geen afzondering is als bedoeld in artikel 34 Bvt. Afzondering is in artikel 1, aanhef en onder z, Bvt immers gedefinieerd als het insluiten van de verpleegde in een gangbare woon- of verblijfsruimte in afwijking van
de
in de inrichting geldende regels. Evenmin is sprake van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49 Bvt, zoals wel namens klager is aangevoerd. Daarom hoefde geen schriftelijke mededeling van de plaatsing in de PAK aan klager te worden
uitgereikt.
De aanleiding voor het kameronderzoek is overigens volgens het verweerschrift van 3 december 2915 desgevraagd wel mondeling aan klager meegedeeld.
Onduidelijk is gebleven waarom de kamercontrole om 16.00 uur is gestart, terwijl de verdachte transactie waarbij klager aanwezig was in de ochtend heeft plaatsgevonden. De beroepscommissie heeft geen aanwijzing gevonden dat de kamerinspectie bewust zo
laat is aangevangen dat deze niet dezelfde dag nog had kunnen worden afgerond. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat enig recht van klager is geschonden. Daarbij is van belang dat klager op 31 oktober 2015 om 16.00 uur in de PAK is geplaatst
en daarin tot de ochtenduitsluiting de volgende ochtend heeft moeten verblijven omdat bij de avondinsluiting op 31 oktober 2015 om 18.00 uur het kameronderzoek nog niet was afgerond. Weliswaar had klager daar niet de beschikking over een bureau, maar
wel over zijn eigen spullen voor de nacht en over een weekend-tv. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Nu de beklagcommissie de klacht betreffende het niet schriftelijk meedelen van de beslissing tot visitatie van klager voorafgaand aan de kamercontrole niet heeft behandeld, zal de beroepscommissie doen wat de beklagcommissie had behoren te doen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde aan lichaam en kleding te onderzoeken in onder meer het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Volgens artikel 8, onder 5, van het
bij de huisregels van de inrichting behorende Protocol kameronderzoek wordt de patiënt aan lichaam en kleding onderzocht voordat de bijzondere kamercontrole wordt uitgevoerd. In de artikelen 53 en 54 Bvt is geen hoor- en schriftelijke mededelingsplicht
ter zake van visitatie opgenomen. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, ten aanzien van a met wijziging en ten aanzien van d en e met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven