Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1502/GV, 7 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1502/GV

betreft: [...] datum: 7 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 april 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B. Kurvers om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In de bestreden beslissing wordt ten onrechte gesteld dat klager op 22 april 2016 zijn aanvraag heeft ingediend. Hij heeft zulks al in februari of maart gedaan. Het lijkt erop dat de inrichting
het proces tegenwerkt. Hierover heeft klager reeds een beklag ingediend bij de beklagcommissie.
Klager had een groot belang bij toekenning van de verlofaanvraag, nu hij in het betreffende weekend met zijn familie de as van zijn overleden ouders zou uitstrooien. Niet is gebleken dat de Staatssecretaris de risico’s inhoudelijk heeft afgewogen. Er
zijn geen aanwijzingen dat klager tijdens zijn verlof strafbare feiten zou gaan plegen. Klager vertoont in de inrichting slechts positief gedrag. De politie heeft onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er geen contra-indicaties zijn met betrekking tot
klagers recidiverisico. Ook de reclassering ziet geen contra-indicaties voor het starten van detentiefasering. Het recidiverisico is niet nader onderbouwd. Klager is bereid zich aan alle afspraken en voorwaarden te houden.
Het enkele feit dat klager tijdens een penitentiair programma (p.p.) een strafbaar feit heeft gepleegd, mag niet in de weg staan aan verlofverlening. Temeer nu de zaaksofficier van het Openbaar Ministerie (OM) die klager heeft vervolgd voor het tijdens
het p.p. gepleegde delict, eveneens positief heeft geadviseerd. Voorts zijn in de strafmaat bij de veroordeling de feiten en omstandigheden al meegewogen, klager is dus voldoende gestraft voor het delict. Door en namens klager wordt verzocht het beroep
mondeling te mogen toelichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens deelname aan een p.p. een nieuw strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij op 23 september 2015 is ingesloten in het huis van bewaring en inmiddels is
veroordeeld. Gelet hierop is klager onvoldoende in staat de verantwoordelijkheid van grotere vrijheden te dragen en bestaat er gevaar voor het plegen van strafbare feiten tijdens het verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager een nieuw delict heeft gepleegd tijdens deelname aan het p.p.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Nu klager geen argumenten heeft aangevoerd waarom een schriftelijke behandeling naar zijn mening niet volstaat en de beroepscommissie zich in deze zaak voldoende ingelicht acht om op het
beroep te beslissen, wijst de beroepscommissie het verzoek af.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek, wegens diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt omstreeks 20 oktober 2016.

Klager heeft tijdens zijn deelname aan een p.p. een nieuw strafbaar feit gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid in dit stadium een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat
deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris,
op 7 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven