Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1871/GV, 7 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1871/GV

betreft: [klager] datum: 7 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 juni 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat het overlijden van zijn pleegbroer en tevens goede vriend een gebeurtenis is, waarbij zijn aanwezigheid tijdens de afscheidsplechtigheid noodzakelijk is. Het feit dat klager en de
overledene
geen bloedverwanten zijn, kan in deze specifieke situatie geen reden zijn voor afwijzing van het verzoek. De families gaan meer dan 30 jaar terug. De moeder van de overledene heeft klager in een moeilijke periode van zijn leven gefunctioneerd als
pleegmoeder. Zij heeft klager altijd bijgestaan en hem als één van haar biologische kinderen opgevoed en behandeld. Zij heeft klager nooit het gevoel gegeven een buitenstaander te zijn. Het raakt klager zeer dat hij wordt beperkt bij het ondersteunen
van de familie. Klager wil op gepaste wijze afscheid nemen van zijn pleegbroer die al vanaf klagers zevende levensjaar zijn beste vriend is geweest. Klager meent dat naar zijn persoonlijke omstandigheden moet worden gekeken. Sinds klagers detentie in
2010 hebben zich geen noemenswaardige incidenten voorgedaan.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Ingevolge artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in
de
persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind,
ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Tevens bepaalt artikel 22, tweede lid, van de Regeling dat incidenteel verlof slechts kan worden verleend in verband met geboorte, ziekte, lichamelijke of geestelijke gesteldheid of
overlijden van een relatie indien de desbetreffende toestand of gebeurtenis door een arts respectievelijk de burgerlijke stand is bevestigd. Klager noemt de overleden persoon een goede vriend van hem en heeft hem altijd als een soort pleegbroer
beschouwd. Hoewel de Staatssecretaris begrip heeft voor de (emotioneel) moeilijke situatie van klager valt het afscheid nemen en/of de begrafenis van een overleden vriend niet onder de regeling van het incidenteel verlof. Klager stelt dat zijn goede
vriend en zijn familie altijd als een soort familie voor hem zijn geweest, maar maakt dit verder niet aannemelijk. De noodzaak om aanwezig te zijn ontbreekt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuyderbos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd onder de voorwaarden: alleen onder begeleiding, alleen naar de plek waar de
overledene is opgebaard (niet naar de begrafenis/uitvaart) waarbij er geen andere personen aanwezig zijn tijdens het afscheid.
De politie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek, wegens doodslag en overtreding van de Opiumwet. Aansluitend dient hij 40 dagen vervangende hechtenis te ondergaan op grond van de wet Terwee. De einddatum van zijn detentie valt op of
omstreeks 7 juni 2019.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde.

Klager verzoekt om incidenteel verlof om aanwezig te zijn bij het afscheid van zijn overleden pleegbroer en tevens goede vriend op 7 juni 2016. Wat betreft klagers stelling dat de overledene een pleegbroer voor hem was, is de beroepscommissie van
oordeel dat daarmee nog geen sprake is van een bloed- of aanverwantschap. Gelet op de door klager gegeven toelichting is de relatie niet van dien aard dat deze onder artikel 24, eerste lid, van de Regeling moet worden begrepen. Door klager zijn geen
omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks tot het oordeel moet worden gekomen dat klagers aanwezigheid noodzakelijk is als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Regeling. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging
van alle in aanmerking komende niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 7 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven