nummer: 15/3657/GA
betreft: [klager] datum: 3 juni 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Hees, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn klagers raadsvrouw mr. J. Lindhout en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Van hetgeen ter zitting van de beroepscommissie naar voren is gebracht is verslag gemaakt en dat verslag is, na vaststelling, aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur ter kennisneming toegezonden. Klagers raadsvrouw is daarbij in de gelegenheid
gesteld een aantal nadere gegevens over te leggen met betrekking tot de persoon en bereikbaarheid van klagers Venezolaanse advocaat.
Klagers raadsvrouw heeft op 29 april 2016 een drietal documenten overgelegd waaruit kan blijken dat [...] als advocaat bekend is in Venezuela en dat zij voor klager in Venezuela een procedure voert. In de stukken wordt tevens meer informatie gegeven met
betrekking tot haar telefonische bereikbaarheid.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet mogen hebben van (geprivilegieerd) telefooncontact met en het ontvangen van (geprivilegieerd) bezoek van [...], advocaat van klager.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouw verklaart dat zij ter zitting geen stukken kan overleggen waaruit kan blijken dat de betreffende persoon daadwerkelijk voor klager in Venezuela (juridische) procedure(s) voert. Klager is eerder vanuit Curaçao overgebracht naar Nederland.
Voorafgaand aan zijn detentie in Curaçao was hij in Venezuela gedetineerd. De raadsvrouw biedt aan eventuele stukken op te vragen bij de advocate in Venezuela en bij de Venezolaanse justitiële autoriteiten. Op zich staat vast dat de bewuste persoon in
Venezuela geregistreerd staat als advocaat. De advocate probeert in Venezuela te bereiken dat klager, die de Venezolaanse nationaliteit heeft, zijn verdere detentie aldaar kan ondergaan. Dat is moeilijk omdat Nederland en Venezuela geen ter zake doende
overeenkomst hebben. In dat kader zijn er ook contacten tussen het kantoor van de Nederlandse raadsvrouw en de Venezolaanse advocate. Op klager zijn overigens diverse toezichtmaatregelen van toepassing waarbij (onder meer) alle niet-geprivilegieerde
telefoongesprekken worden afgeluisterd en opgenomen.
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De discussie die speelt is die naar de vraag welke zaken deze advocaat in Venezuela voor klager behartigt. De directeur ziet er op toe dat toezichtmaatregelen strak worden gehandhaafd. Dit omdat het voor de directeur moeilijk is om te beoordelen
wanneer
er sprake is van voortgezet crimineel handelen vanuit de inrichting. Klager werd heel veel gebeld door de bedoelde persoon met terugbelverzoeken. Bij het terugbellen werden vaak kindergeluiden gehoord. Het tijdstip waarop vanuit Venezuela werd gebeld -
in de nachtelijke uren aldaar - maakte dat er vraagtekens werden gezet bij de aard van het contact. Er ontstond de verdenking dat hier geen sprake was van telefoongesprekken met een geprivilegieerd karakter. Aan het Gedetineerden recherche
informatiepunt (Grip) is gevraagd na te gaan of deze persoon als geprivilegieerd contact kon gelden. Het Grip gaf na onderzoek aan dat het niet kon vaststellen dat de betreffende persoon met het door klager opgegeven telefoonnummer een advocaat dan wel
de Venezolaanse advocaat van klager was.
3. De beoordeling
Artikel 39, vierde lid, van de Pbw, luidt:
“- 4. De gedetineerde wordt in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Op deze gesprekken wordt geen ander
toezicht uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit van de personen of instantie met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen.”
Artikel 38, zevende lid, van de Pbw, luidt:
“- 7. De in artikel 37, eerste lid, onder g en h, genoemde personen en instanties hebben te allen tijde toegang tot de gedetineerde. De overige in dat lid genoemde personen en instanties hebben toegang tot de gedetineerde op in de huisregels
vastgestelde tijden en plaatsen. Tijdens dit bezoek kunnen zij zich vrijelijk met de gedetineerde onderhouden, behoudens ingeval de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de gedetineerde een ernstig gevaar
uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In dat geval laat de directeur voor het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen genomen worden om het onderhoud zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. De toezichthoudende maatregelen
mogen er niet toe leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud tussen de gedetineerde en diens rechtsbijstandverlener bij derden bekend kunnen worden.”
Artikel 37, eerste lid, van de Pbw, luidt:
“- 1. Artikel 36, derde en vierde lid, is niet van toepassing op brieven, door de gedetineerde gericht aan of afkomstig van:
a. leden van het Koninklijk Huis;
b. de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, leden daarvan, de Nederlandse leden van het Europese Parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
c. Onze Minister;
d. justitiële autoriteiten;
e. de Nationale ombudsman;
f. de geneeskundig inspecteurs van de volksgezondheid;
g. de Raad, een commissie daaruit of leden of buitengewone leden daarvan;
h. de commissie van toezicht of een beklagcommissie, of leden daarvan;
i. diens rechtsbijstandverlener;
j. diens reclasseringswerker;
k. andere door Onze Minister of de directeur aan te wijzen personen of instanties.”
In het kader van deze procedure is thans voldoende aannemelijk geworden dat [...] kan worden aangemerkt als rechtsbijstandverlener in de zin van de hiervoor vermelde artikelen. Daaruit volgt dat klager in beginsel het recht heeft op zogenaamd
geprivilegieerd bezoek van en geprivilegieerde telefooncontacten met deze persoon.
Teneinde het recht op dat geprivilegieerde bezoek en die geprivilegieerde telefooncontacten te kunnen effectueren, moet het voor de directeur evenwel voldoende duidelijk zijn dat de door klager opgegeven persoon inderdaad als zodanig kan worden
aangemerkt. De directeur heeft, nadat klager heeft verzocht om dergelijke contactmomenten, onderzoek verricht en doen verrichten naar de achtergrond van genoemde persoon teneinde de functie en identiteit van deze persoon vast te kunnen stellen. Uit dit
onderzoek, dat deels werd uitgevoerd door het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip), werd voor de directeur onvoldoende aannemelijk dat er bij de genoemde persoon sprake was van een rechtsbijstandverlener als bedoeld in artikel 37, eerste lid
onder k, van de Pbw. De beroepscommissie acht dit oordeel van de directeur – rekening houdend met de toen bekend zijnde gegevens – begrijpelijk. Gelet daarop was de beslissing om die persoon niet als zogenaamd geprivilegieerd contact aan te merken
indertijd niet onredelijk of onbillijk.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
De omstandigheid dat thans, naar aanleiding van de namens klager overgelegde stukken, voldoende aannemelijk is dat genoemde persoon als geprivilegieerd contact kan worden aangemerkt, doet aan dit oordeel niet af. Het lag op de weg van klager om die
nadere informatie, waarover hij kennelijk relatief eenvoudig kon beschikken, aan de directeur beschikbaar te stellen.
De beroepscommissie merkt nog op dat zij er vanuit gaat dat klager thans door de directeur in de gelegenheid wordt gesteld om – overeenkomstig de daarvoor geldende regels – geprivilegieerde contacten te onderhouden met [...].
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 juni 2016.
secretaris voorzitter