nummer: 16/611/GA
betreft: [klager] datum: 30 mei 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 17 februari 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, voor zover daartegen beroep is ingesteld,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, [...], juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel en [...], personeelslid van de p.i. Ter Apel. Als
toehoorder was aanwezig [...], lid van de Raad.
Ter zitting is namens de directeur een schriftelijk verslag gedateerd 26 september 2015, opgemaakt door rapporteur C. [...], aan de beroepscommissie overgelegd. Een kopie hiervan is ter zitting tevens overgelegd aan klagers raadsvrouw.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting, waarvan – zo begrijpt de beroepscommissie – twee dagen opsluiting in een strafcel en de overige vijf dagen in een zogenaamde passantencel, wegens betrokkenheid bij een vechtpartij.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Voor het opleggen van een disciplinaire straf dienen er ten aanzien van een gedetineerde feiten en omstandigheden te
bestaan waaruit zijn feitelijke betrokkenheid bij het verweten gedrag voortvloeit. De individuele verwijtbaarheid van de gedetineerde dient dus wel redelijkerwijs vast te staan. Verwezen wordt naar RSJ 7 juli 2006, 06/0189/GA en RSJ 12 mei 2011,
10/334/GA. In het onderhavige geval kan niet worden beoordeeld voor welk handelen klager precies verantwoordelijk kan worden gesteld. Redelijkerwijs zou enkel gesteld kunnen worden dat sprake is geweest van een schermutseling. Niet duidelijk is wat de
aanleiding is geweest en welke gedetineerde is begonnen met agressie. Uit de stukken blijkt ook niet dat klager de cel van de medegedetineerde is binnengegaan. Klager betwist dit ook. Er zijn geen foto’s gemaakt van het letsel en van het potlood dat
gebruikt zou zijn als wapen. De directeur had (nader) onderzoek moeten verrichten. De directeur heeft klager op 28 september 2015 bericht dat de namen van klager en de medegedetineerde in de schriftelijke mededeling door elkaar zijn gehaald. Niet
duidelijk is waar de namen door elkaar zijn gehaald. Klager had een klein vlekje bloed op zijn kleding dat het gevolg kan zijn van het scheren. Klager heeft ter zitting nog aangevoerd dat er enkel een scheldpartij heeft plaatsgevonden.
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Er is onderzoek gedaan door het afdelingshoofd. Hiervan is geen verslag opgemaakt. Aan de disciplinaire straf
liggen twee schriftelijke verslagen ten grondslag. Het verslag, opgemaakt door C. [...] op 26 september 2016, is aan klager meegedeeld. Het andere verslag, opgemaakt door rapporteur K. op 26 september 2015, is niet aan klager meegedeeld. Beide
gedetineerden hebben geen openheid van zaken gegeven.
3. De beoordeling
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deze dit aan de gedetineerde meedeelt. Het schriftelijk verslag heeft derhalve een dagvaardingsfunctie en is om die
reden dwingend voorgeschreven.
De beroepscommissie stelt vast dat aan de opgelegde disciplinaire straf twee schriftelijke verslagen ten grondslag liggen. Het schriftelijk verslag, opgemaakt door rapporteur C. [...] op 26 september 2015, is aan klager meegedeeld. De beroepscommissie
gaat eraan voorbij dat het andere verslag niet aan klager is meegedeeld, nu beide verslagen betrekking hebben op hetzelfde incident en klager door het aangezegde verslag op de hoogte was van hetgeen hem werd verweten.
Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw niet verantwoordelijk kan worden gesteld. In de schriftelijke
mededeling
is vermeld dat klager op 26 september 2015 zonder toestemming is vertrokken naar de afdeling waar het incident heeft plaatsgevonden. In het schriftelijk verslag, opgemaakt door rapporteur C. [...], is vermeld dat het personeel heeft waargenomen dat
klager
in de buurt van de cel van de betreffende medegedetineerde heeft gelopen en dat er bloed zichtbaar was aan de linkerkant van klagers gezicht. Toen het personeel aankwam bij de cel van de medegedetineerde ontstond er een scheldpartij tussen klager en de
medegedetineerde. Het personeel heeft geconstateerd dat de medegedetineerde een wond links naast zijn mond had. De indruk bestond dat dit een steekwond was. Klager en de medegedetineerde hebben handgeschreven briefjes, die bedreigingen bevatten,
uitgewisseld. In de wasbak op klagers cel is een potlood met een afgebroken punt, afgewassen dan wel met bloed, aangetroffen. Hoewel het personeel het incident niet heeft gezien, acht de beroepscommissie, op basis van voormelde omstandigheden in
onderling verband bezien, en het feit dat klager eigenlijk niet meer heeft verklaard dan dat alleen een scheldpartij heeft plaatsgevonden, voldoende aannemelijk geworden dat klager betrokken is geweest bij de vechtpartij.
De beroepscommissie gaat voorbij aan de stelling van klagers raadsvrouw dat de directeur (nader) onderzoek diende te verrichten, nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een dergelijk onderzoek noodzakelijk maakten.
De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 30 mei 2016.
secretaris voorzitter