Nummer: 16/610/GB
Betreft: [klager] datum: 13 juni 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. Yildiz, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 februari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van het Detentiecentrum (DC) Schiphol dan wel een ander h.v.b. in de randstad afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 27 mei 2015 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van het Detentiecentrum Schiphol. Op 7 december 2015 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de beslissing zijn verzoek af te wijzen onjuist en onvoldoende gemotiveerd is. Uit die beslissing valt niet af te lezen of en zo ja op welke wijze verzoekers persoonlijke belangen bij die beslissing zijn meegewogen. Niet blijkt
dat sprake is van een daadwerkelijk verminderde capaciteit bij het DC Schiphol of dat die verminderde capaciteit reden zou zijn om klager in Ter Apel te plaatsen. Ook blijkt niet dat klager niet in een h.v.b. in de regio Den Haag of Rotterdam zou
kunnen
worden geplaatst. Klager heeft vernomen dat enkele andere gedetineerden inmiddels wel zouden zijn teruggeplaatst in het DC. Klager heeft, gelet op de behandeling van zijn strafzaak, die omvangrijk is en in Rotterdam gedurende meerdere dagen behandeld
zal worden, een belang bij terugplaatsing. Daarnaast wordt zijn verdediging benadeeld, doordat de raadsman gevestigd is in Den Haag en klager daardoor moeilijk kan bereiken. Hierdoor wordt zijn recht op een zorgvuldige verdediging (als bedoeld in
artikel 6 van het EVRM) geschonden. Verder dient klager, die vreemdeling is en geen familie in Nederland heeft, bezoek en kleding uit Turkije te kunnen ontvangen, waarvoor plaatsing in het DC wenselijk en noodzakelijk is. Het beroep dient gegrond te
worden verklaard nu sprake is van strijd met de artikelen 6 en 8 van het EVRM. Klager merkt nog op dat de selectiefunctionaris hem in het kader van deze procedure niet heeft gehoord, hetgeen in zijn ogen wel noodzakelijk is.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is in december 2015 vanuit het DC Schiphol overgeplaatst naar het h.v.b. in Ter Apel. Tegen die beslissing is een bezwaarschrift ingediend, waarop op 17 december 2015 tot ongegrondverklaring is beslist. Tegen die beslissing is geen beroep
ingesteld. Namens klager is vervolgens op 11 februari 2016 een verzoek tot overplaatsing gedaan. Alleen al omdat het verzoek binnen zes maanden na de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift is ingediend, is het verzoek op goede gronden afgewezen.
Voor zover is aangevoerd dat andere gedetineerden wel zouden zijn teruggeplaatst, is dit argument niet nader onderbouwd, zodat de selectiefunctionaris daarop geen reactie kan geven. Met betrekking tot het (niet) kunnen ontvangen van bezoek en kleding
uit Turkije geldt dat het resocialisatiebelang, gelet op klagers status van illegale vreemdeling, niet vordert dat hij in een bepaalde regio wordt geplaatst. Klager heeft overigens regelmatig skypecontacten met Turkije. De omstandigheid dat de advocaat
een vestigingsplaats heeft die verder is gelegen van de plaats waar klager is gedetineerd, is in de ogen van de selectiefunctionaris niet onoverkomelijk, terwijl dit ook geen grond is voor de aanname van een schending van artikel 6 van het EVRM.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. Onweersproken is dat klager een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling is zonder geldige verblijfstitel in Nederland. Voor opname van dergelijke gedetineerden zijn in beginsel enkele inrichtingen, waaronder de p.i. Ter Apel, aangewezen.
Tegen klagers plaatsing in het h.v.b. te Ter Apel is namens hem eerder een bezwaarschrift ingediend, dat bij beslissing van 17 december 2015 ongegrond is verklaard. Nu tegen die ongegrondverklaring geen beroep is ingesteld, kan ervan worden uitgegaan
dat klager heeft ingestemd met zijn plaatsing in het h.v.b. te Ter Apel.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pbw, kan zes maanden na afwijzing van een verzoek om overplaatsing een nieuw verzoek worden gedaan. De selectiefunctionaris stelt de omstandigheid dat klager géén beroep heeft ingesteld tegen de
ongegrondverklaring van het eerdere bezwaarschrift, gelijk met het indienen van een verzoek om overplaatsing. De beroepscommissie volgt die opvatting van de selectiefunctionaris niet en zal het beroep daarom beoordelen aan de hand van de ingediende
beroepsgronden en het daarop ziende verweer van de selectiefunctionaris.
4.3. De omstandigheid dat klager wordt vervolgd in het arrondissement Rotterdam, is geen grond voor een plaatsing in een ander h.v.b. dan dat van de p.i. Ter Apel. Hoewel de afstand Rotterdam – Ter Apel op zich groter is, is deze afstand niet
zodanig
dat klager daardoor niet aanwezig zou kunnen zijn bij eventuele zittingsdagen en verhoren. Dat geldt temeer nu het vervoer daarvoor van justitiewege wordt geregeld.
De vestigingsplaats van de raadsman van klager is geen omstandigheid waarmee bij de plaatsing van een gedetineerde rekening hoeft te worden gehouden, nu die afstand niet onoverkomelijk moet worden geacht.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 juni 2016.
secretaris voorzitter